Rechtbank over een verkeersongeval met mysterieuze oorzaak (aansprakelijkheid, artikel 185 Wvw, overmacht, roekeloosheid, eigen schuld)

Op 2 februari 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland een uitspraak gedaan over en bijzonder (maar ernstig) verkeersongeval. Een vrouw is aangereden door twee passerende auto’s, maar de precieze oorzaak van het verkeersongeval  is niet duidelijk en de vrouw het zelf ook niet meer weet.

Het verkeersongeval

De rechtbank heeft de volgende feiten aangenomen:

Op 7 december 2018 is [verzoekster] een verkeersongeval overkomen. Zij was in haar auto, een witte Land Rover, op weg van haar kantoor naar haar woning. Beide locaties zijn gelegen in de gemeente [.] . Het was op dat moment donker en regenachtig. Op de [straatnaam] te [woonplaats] heeft [verzoekster] de auto aan de rechterkant op een busstrook bij een bushalte tot stilstand gebracht. [verzoekster] is uit de auto gestapt en heeft de motorkap van de auto geopend. Op enig moment is zij in aanraking gekomen met een passerende auto, een zwarte BMW (hierna de BMW). Vervolgens is zij op de rijbaan gekomen en aangereden door een tweede, direct na de BMW passerende auto, een Audi (hierna de Audi). Beide auto’s reden op de rijbaan direct naast de busstrook, in dezelfde richting als waarin [verzoekster] reed voordat ze haar auto tot stilstand had gebracht.

De vrouw heeft de aansprakelijkheidsverzekeraars van de BMW en van de Audi aansprakelijk gesteld. Die verzekeraars (ASR en Reaal) hebben aansprakelijkheid betwist en zich ook beroepen op overmacht, roekeloosheid en eigen schuld . Kortom, verzekeraars van de BMW en de Audi hebben elk denkbaar verweer opgeworpen, waardoor het is gekomen tot een rechtszaak.

De rechtbank geeft na een uitgebreid oordeel de vrouw toch gelijk. Op alle verweren van verzekeraars oordeelt de rechtbank achtereenvolgens als volt.

Artikel 185 Wegenverkeerswet

De verzekeraars wijzen erop dat het begrip ‘bestuurder’ zoals bedoeld in artikel 185 Wvw ruim wordt uitgelegd in de rechtspraak. Daarom betogen zij dat de vrouw, ook al was zij al uitgestapt, nog steeds zou hebben te gelden als ‘bestuurder’,  waardoor zij niet de bescherming toekomt die artikel 185 Wvw geeft aan kwetsbare verkeersdeelnemers (ongemotoriseerde deelnemers zoals voetgangers en fietsers).

Dit verweer faalt. De rechtbank oordeelt immers:

Bij de toepasselijkheid van artikel 185 WVW moeten twee verschillende situaties worden onderscheiden: enerzijds de aansprakelijkheid voor een bij het ongeval betrokken motorvoertuig en anderzijds de bescherming van de kwetsbare verkeersdeelnemer. Aan ASR en Reaal kan worden toegegeven dat het begrip ‘bestuurder’ voor de toepassing van artikel 185 WVW ruim moet worden uitgelegd in de situatie die leidt tot aansprakelijkheid van de bestuurder van een bij een ongeval betrokken motorvoertuig.

In de situatie waarin een beroep wordt gedaan op de bescherming van artikel 185 WVW wordt het begrip ‘vervoerd worden’, waaronder de bestuurder van een motorvoertuig valt, juist beperkt uitgelegd. De strekking van het artikel is immers de bescherming van de kwetsbare deelnemers tegen de gevaren van gemotoriseerd verkeer. Daarmee strookt niet een ruime uitleg van het begrip ‘vervoerd worden’. Personen die het motorvoertuig hebben verlaten, dienen niet meer als zodanig (vervoerd door het voertuig) te worden aangemerkt en genieten daarom de bescherming van artikel 185 WVW (vgl. HR 25 februari 2000).

De rechtbank oordeelt dat de vrouw onder het beschermingsbereik van artikel 185 Wvw valt zodra zij haar voertuig heeft verlaten. Om die reden oordeelt de rechtbank dat de bestuurders van de BMW en de Audi (en de verzekeraars) in beginsel aansprakelijk zijn op grond van artikel 185 Wvw.

Ten aanzien van de terminologie zoals gehanteerd in artikel 185 Wvw en in verschillende verzekeringspolissen oordeelt de rechtbank nog het volgende.

Overigens staat de discussie over de positie van [verzoekster] onder de toepasselijkheid van artikel 185 WVW los van de betekenis die het zijn van ‘bestuurder’, ‘inzittende’ of ‘voetganger’ heeft in de zin van verzekeringspolissen. Deze polissen geven (vaak) een eigen definitie aan begrippen die ruimer of juist beperkter kunnen zijn. Dat [verzoekster] voor de toepassing van artikel 185 WVW niet (meer) als bestuurder van een motorvoertuig wordt aangemerkt, betekent daarom niet dat zij dat voor de dekking van een schadeverzekering inzittenden ook niet (meer) is.

Overmacht

De verzekeraars zijn dus aansprakelijk, tenzij verzekeraars aantonen dat sprake is van overmacht. De rechtbank oordeelt eerst op het overmacht verweer ten aanzien van de bestuurder van de BMW en komt tot de conclusie dat er geen sprake is van overmacht:

Uit deze eigen verklaring van de bestuurder van de BMW blijkt dat hij al bij het naderen van de stilstaande auto van [verzoekster] heeft opgemerkt dat de auto van [verzoekster] met een openstaande motorkap stond geparkeerd. Dat was, blijkens de door [verzoekster] als aanvullende productie overgelegde foto’s, ook goed te zien. De auto van [verzoekster] was wit en er was functionerende straatverlichting ter plekke. Die situatie was op zichzelf al reden genoeg om het rijgedrag aan te passen en snelheid te minderen. Bij het zien van een stilstaande auto met openstaande motorkap op een niet voor parkeren bestemde plek naast de weg (een busbaan/-halte), moet ernstig rekening worden gehouden met een ‘autopech’-situatie en dientengevolge met de omstandigheid dat de bestuurder van de stilstaande auto zich in de directe nabijheid van die auto bevindt. Bovendien was het zicht niet optimaal, het was donker en regenachtig, waardoor het lastiger was om te lokaliseren of en waar zich een persoon in de nabijheid van de stilstaande auto bevond. De hele situatie vroeg daarom om een aanpassing van het rijgedrag om goed te kunnen anticiperen op de aanwezigheid van een persoon in de directe nabijheid van de geparkeerde auto.

3.10. Uit de verklaring die de bestuurder van de BMW direct na het ongeval tegenover de politie heeft afgelegd blijkt dat hij ook [verzoekster] heeft gezien, hij verklaart immers: ‘Ik zag een vrouw in het donker gekleed vanachter het witte voertuig de rijbaan opstappen en haar arm uitsteken’. Daarna is [verzoekster] in aanraking gekomen met eerst de rechterbuitenspiegel van de BMW en vervolgens de rechterzijkant ter hoogte van het achterportier. Het kan daarom niet anders dan dat de bestuurder van de BMW [verzoekster] al zag voordat hij haar passeerde en niet pas, zoals hij in zijn tweede verklaring stelt, toen hij haar al bijna volledig was gepasseerd.

3.11.Desondanks blijkt nergens uit dat de bestuurder van de BMW zijn rijgedrag heeft afgestemd op die omstandigheden. Niet uit de verklaring tegenover de politie en niet uit zijn later opgestelde tweede verklaring. Nergens blijkt uit dat hij nog heeft proberen te remmen of dat hij is uitgeweken. Er kan dus niet geoordeeld worden dat aan de zijde van de bestuurder van de BMW sprake was van volledig foutloos gedrag.

3.12.Daarnaast heeft te gelden dat het door een bestuurder van een auto met pech plotseling de rijbaan opstappen om de aandacht te trekken van passerende auto’s voor hulp, geen fout oplevert die zo onwaarschijnlijk is dat de bestuurder van een passerende auto daar naar redelijkheid geen rekening mee hoefde te houden. De vraag of [verzoekster] daarbij (voor zichzelf) gevaar zettend heeft gehandeld, doet daar niets aan af. Dat punt speelt een rol bij de vraag of er sprake is van eigen schuld of dat er zelfs sprake is van opzettelijk of roekeloos handelen. Afgezet tegen het hiervoor geschetste kader komt de BMW (ASR) daarom geen beroep op overmacht toe.

 

Daarna oordeelt de rechtbank over het overmacht verweer ten aanzien van de bestuurder van de Audi. Ook hier concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van overmacht:

Ook ten aanzien van de Audi heeft te gelden dat hij bij het zien van de stilstaande witte auto zijn rijgedrag had moeten aanpassen. Hetgeen daarover is overwogen ten aanzien van de BMW geldt in gelijke mate voor de Audi. De Audi reed met een snelheid van naar eigen zeggen 40 kilometer per uur en op een afstand van 20 tot 30 meter achter de BMW. Dat de Audi [verzoekster] ondanks een uitwijkende manoeuvre toch heeft geraakt, wijst erop dat de bestuurder van de Audi hetzij zijn snelheid onvoldoende had aangepast aan de situatie om adequaat te kunnen reageren, hetzij onvoldoende afstand heeft gehouden tot zijn voorganger om voldoende zicht te houden op hetgeen zich vóór hem op en bij de weg afspeelde. Ook ten aanzien van de bestuurder van de Audi kan daarom niet worden geoordeeld dat hij volledig foutloos was.

Roekeloosheid, eigen schuld en billijkheidscorrectie.

De verzekeraars verweren zich voorts met het argument dat als er geen sprake is van overmacht, er dan toch wel sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid, waardoor hun vergoedingsplicht met méér zou kunnen worden verminderd dan slechts 50%. De rechtbank gaat ook hier niet in mee.

De rechtbank oordeelt echter wél dat de vrouw zelf in hoge mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, waardoor er sprake is van ‘gewone’ eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Die eigen schuld kan in artikel 185 Wvw zaken met een slachtoffer van 14 jaar oud of ouder (op basis van de billijkheid) leiden tot maximaal 50% vermindering van de vergoedingsplicht, ook al heeft het slachtoffer eigenlijk een groter aandeel in het ontstaan van de schade dan 50%.  De rechtbank oordeelt hierover het volgende:

Als, zoals wordt aangenomen, inderdaad sprake was van een probleem met de auto had [verzoekster] de alarmlichten van de auto moeten aanzetten om de overige verkeersdeelnemers (extra) alert te maken op de situatie. Dat heeft [verzoekster] nagelaten. Zij is vervolgens, wellicht om aandacht te trekken van voorbijgangers voor hulp, dichtbij en op de rijbaan gekomen. Dit heeft zij gedaan door onder slechte zichtomstandigheden en in het donker gekleed vanachter een ondoorzichtig object (haar auto met openstaande motorkap) tevoorschijn te komen. Daarmee heeft zij het risico in het leven geroepen dat zij geraakt zou worden door haar tegemoetkomende voertuigen waarvan de bestuurder haar hetzij niet tijdig opmerkte of zodanig van haar plotselinge aanwezigheid schrok dat hij daardoor niet adequaat zou reageren. Dat risico heeft zich in dit geval helaas verwezenlijkt. Er moet daarom vanuit worden gegaan dat het handelen van [verzoekster] heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.

3.19. Het handelen van [verzoekster] kan niet worden gekwalificeerd als opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid omdat onvoldoende is gebleken van de bewustheid van het gevaar en het desondanks toch handelen. Uitgaande van de meergenoemde auto-met-pechsituatie lijkt veeleer sprake van onvoldoende doordacht handelen. De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van [verzoekster] in hogere mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dan de ‘fouten’ van de BMW en de Audi. De op basis van de jurisprudentie ontstane schadeverdelingsregel van 50-50 houdt ten aanzien van de kwetsbare verkeersdeelnemer ( [verzoekster] in dit geval) al een billijkheidscorrectie in voor de situatie dat die kwetsbare verkeersdeelnemer een groter aandeel had in het ontstaan van het ongeval dan het motorvoertuig. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank de omstandigheden die een billijkheidscorrectie rechtvaardigen, waaronder het ernstige letsel met blijvende gevolgen, reeds verdisconteerd in die 50%-regel.

Conclusie

De verzekeraars moeten dus 50% van de schade van de vrouw vergoeden. De vrouw moet 50% van haar schade zelf dragen.

Klik hier voor het volledige vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:542).

 

Vragen?

Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in letselschade en aansprakelijkheidsrecht? Neem vrijblijvend contact op.

Salva Schaderecht is een advocatenkantoor  gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

Vrouwe Justitia
Menu