Verzekeringsgeschil over Verhaal bij Samenlopende Dekking Beslecht door Hof Den Haag

Op 17 september 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een verzekeringsgeschil tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering (NN) en HDI Global SE. Het conflict draaide om de vraag of NN, een CAR-verzekeraar (Construction All Risks), verhaal kan nemen op HDI voor een uitkering die NN heeft gedaan naar aanleiding van schade bij een bouwproject in de haven van Great Yarmouth in 2011.

De Casus

Bij de aanleg van damwanden door aannemer Van Oord en diens onderaannemer Volker Steel Foundations ontstond aanzienlijke schade door zware golfslag. NN keerde een aanzienlijk bedrag uit aan Van Oord op basis van een projectverzekering. Volker claimde eigen schade onder een doorlopende CAR-verzekering bij HDI, die gedeeltelijk werd vergoed.

Het Juridische Geschil

NN wilde HDI laten bijdragen aan de door haar uitgekeerde schade. De kern van het dispuut was de “voor-u-clausule” in de verzekeringspolissen van zowel NN als HDI. Met deze clausules doen beide verzekeraars afstand van het recht om verhaal te nemen op andere verzekeraars. NN betoogde dat deze clausules elkaar opheffen, waardoor een beroep op het verhaalsrecht van artikel 7:961 lid 3 BW mogelijk zou moeten zijn. De rechtbank en het hof waren het hier echter niet mee eens.

Oordeel van het Hof

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij werd bepaald dat de “voor-u-clausules” niet tegen elkaar wegvallen. Beide verzekeringen behouden hun primaire dekking, en NN kan geen verhaal nemen op HDI, ongeacht de aanwezigheid van een soortgelijke clausule in HDI’s polis. Het hof wees ook NN’s beroep op de redelijkheid en billijkheid af, stellende dat NN door het opnemen van de voor-u-clausule zelf had aanvaard geen verhaal te plegen op andere verzekeraars.

Het gerechtshof oordeelde:

9. Tussen partijen is niet in geschil dat art. 5 een zogeheten voor-u-clausule is (in de branche ook wel ’primaire dekkingsclausule’ genoemd). De stelling van NN dat aan een dergelijke clausule ondanks haar duidelijke inhoud (verlenen van primaire dekking en afstand doen van het plegen van verhaal jegens andere verzekeraars) geen derdenwerking toekomt, vindt geen steun in de juridische literatuur, zoals door de rechtbank vermeld in rov. 4.10 van het bestreden vonnis, en is ook overigens niet aannemelijk. Hetzelfde geldt voor de stelling dat, nu in de doorlopende CAR-polis een gelijkluidende voor-u-clausule is opgenomen, beide clausules tegen elkaar wegvallen en NN alsnog op grond van art. 7:961 lid 3 BW verhaal mag plegen jegens HDI. Ook dit standpunt staat haaks op de heersende opvattingen in de literatuur. Indien sprake is van meerdere primaire dekkingsclausules, vallen deze clausules niet tegen elkaar weg maar behouden zij al naar gelang de keuze van de verzekerde en met inachtneming van het indemniteitsbeginsel hun werking. Het door NN ingeroepen arrest van het Hof Arnhem van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:GHARN:2009:BL7417) biedt geen steun voor haar andersluidende opvatting. Integendeel, in dat arrest wordt nu juist voorop gesteld dat primaire dekkingsclausules elkaar niet opheffen. Voor het overige gaat die zaak over deels anders geformuleerde primaire dekkingsclausules dan de onderhavige clausules, zodat daar verder geen conclusies aan kunnen worden verbonden.

 

10. NN wijst ter onderbouwing van haar stellingen nog op de strekking van art. 7:961 lid 3 BW, die volgens haar inhoudt dat een verzekerde geen nadeel ondervindt van conflicterende belangen van verzekeraars. Ook dit betoog gaat niet op. Dit brengt namelijk op zichzelf niet mee dat NN ondanks haar afstandsverklaring als vervat in art. 5 van de projectpolis, toch verhaal zou mogen plegen jegens HDI. NN heeft nu eenmaal duidelijk afstand gedaan van het plegen van verhaal op andere verzekeraars en daarmee (juist ook) van de vordering uit hoofde van art. 7:961 lid 3 BW. Hierbij tekent het hof overigens nog aan dat partijen over de uitleg van de betrokken voor-u-clausules niet van mening verschillen, ook al moet de projectpolis naar Engels recht worden uitgelegd en de doorlopende CAR-polis naar Nederlands recht. Het hof verwijst naar rov. 4.5 van het vonnis, waartegen geen grieven of andere bezwaren zijn gericht.

 

11. In geval een CAR-verzekeraar ondanks de in haar polis opgenomen voor-u-clausule wel verhaal zou mogen plegen jegens een andere CAR-verzekeraar ex art. 7:961 lid 3 BW, kan een verzekerde, anders dan NN kennelijk meent, daarvan (juist) nadeel ondervinden. Het komt namelijk naar ervaringsregels voor dat een betaling/bijdrage door een (alsnog) aangesproken CAR-verzekeraar door die verzekeraar ten laste wordt gebracht van het schadeverloop van een verzekerde onder de desbetreffende CAR-polis, en in de toekomst wellicht tot een premieverhoging onder diezelfde CAR-polis leidt. Een CAR-verzekerde mag er op grond van de afstandsverklaring dus niet alleen van uit gaan, maar heeft er ook een zeker belang bij dat daadwerkelijk géén verhaal zal plaatsvinden door de (eerst) aangesproken CAR-verzekeraar jegens een andere CAR-verzekeraar. Dat in de andere CAR-polis ook een voor-u-clausule is opgenomen, doet aan een en ander niet af; het betekent in elk geval niet dat de beide voor-u-clausules tegen elkaar wegvallen zodat de wettelijke regeling van art. 7:961 lid 3 BW alsnog van toepassing zou zijn.

 

12. Verder verdient overweging dat de verplichtingen die bij het wegvallen van de beide voor-u-clausules voor een verzekerde zouden gelden uit hoofde van de samenloopregeling van art. 7:961 BW, op gespannen voet staan met de verwachtingen die de betrokken verzekeraar(s) jegens hem hebben gewekt bij het opnemen van de voor-u-clausules in hun onderscheiden polissen. Immers, de verzekerde krijgt bij het wegvallen van de voor-u-clausules de verplichting, op grond van art. 7:961 lid 1, laatste volzin BW, om de andere verzekering te noemen op straffe van opschorting van de nakoming door de eerst aangesproken verzekeraar. Ook wordt de verzekerde bij het wegvallen van de voor-u-clausules tegenover elk van de verzekeraars afzonderlijk verplicht zich te onthouden van elke gedraging die ten koste van deze afbreuk doet aan hun onderling verhaal (art. 7:961 lid 3, laatste volzin). Als de verzekerde deze laatste verplichting niet nakomt, kan hij zelfs schadeplichtig worden tegenover de betrokken verzekeraar(s), tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Deze specifieke verplichtingen/nadelen heeft een verzekerde niet wanneer de beide voor-u-clausules integraal in stand blijven.

 

13. Daarnaast heeft NN aangevoerd dat het beroep van HDI op art. 5 van de projectpolis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (in de zin van art. 6:248 lid 2 BW). NN is van mening dat de omstandigheden van dit geval ertoe moeten leiden dat HDI geen beroep kan doen op deze clausule, zodat er wel moet worden afgerekend op grond van samenloop. NN heeft in dit verband gewezen op een aantal door haar aangevoerde omstandigheden, te weten:

a. de samenloopregeling is gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid en maakt dus ook een billijkheidscorrectie mogelijk. Diezelfde redelijkheid en billijkheid kan er toe leiden dat ook bij voor-u-clausules, een verdeling tussen verzekeraars plaatsvindt;

b. in dit concrete geval is sprake van een uit te voeren werk door Volker en is de schade ook

ontstaan tijdens de door Volker uitgevoerde werkzaamheden;

c. tussen Volker en Van Oord bestond een duidelijke afspraak dat Volker zorg diende te dragen voor een eigen, voldoende dekkende CAR-verzekering ten behoeve van de door haar uit te voeren werkzaamheden en Volker ook over zo’n verzekering beschikte;

d. Volker is na de schade vertrokken; zij heeft de schade niet laten opruimen, noch heeft zij het werk afgemaakt, en HDI (zelf) gaf ook later niet thuis. Dit terwijl NN wel snel liet weten het standpunt in te nemen dat sprake was van samenloop en ook telkens actief trachtte daartoe overleg te hebben;

e. anders dan bij de derdenwerking van na-u-clausules is er geen daadwerkelijk nadeel voor de andere verzekeraar (die bij een rechtstreekse aanspraak van Van Oord óók had moeten opkomen voor de schade).

 

14. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat de nodige terughoudendheid geboden is bij de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uit hoofde van art. 6:248 lid 2 BW. Met HDI is het hof van oordeel dat de door NN genoemde omstandigheden niet het oordeel rechtvaardigen dat het beroep van HDI op de afstandsverklaring in art. 5 van de projectpolis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Blijkens deze clausule heeft NN uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk afstand gedaan van haar recht om verhaal te nemen op andere verzekeraars (als HDI). De door NN genoemde omstandigheden (wat daar overigens van zij) doen daar op zich niet aan af. Daar komt bij dat Van Oord nu juist geen directe aanspraak op de doorlopende CAR-polis bij HDI heeft gedaan, wat haar in beginsel vrij stond (indien en voor zover die polis dekking bood voor de door Van Oord geclaimde schade, hetgeen door HDI – als gezegd – uitvoerig en gemotiveerd is betwist). Als Van Oord dat wel had gedaan (en er bovendien dekking was geweest voor haar schade onder de doorlopende CAR-polis), dan had HDI op haar beurt juist geen verhaal kunnen nemen op NN, gelet op het bepaalde in 4.1 van de doorlopende CAR-polis. Dan was er dus een geheel andere situatie ontstaan, wat nu eenmaal het gevolg is van twee gelijkluidende voor-u-clausules als de onderhavige.

 

15. Het hof verwijst in verband met het voorgaande ook naar hetgeen de rechtbank – met juistheid – heeft overwogen in rov. 4.14 van het vonnis: “Op haar beurt heeft HDI terecht gewezen op het feit dat de polis van NN specifiek ten behoeve van het onderhavige project is afgesloten. Aangenomen mag dus worden dat NN zich van de aan dat project verbonden specifieke risico’s rekenschap heeft kunnen geven. Dit geldt niet voor de doorlopende polis van HDI, die juist generiek van aard is. Zij heeft bovendien onbetwist gesteld dat Volker het onderhavige project niet onder die polis heeft aangemeld. Dat hoefde op zichzelf ook niet om dekking te verkrijgen, zoals NN terecht heeft aangevoerd, maar dit betekent wel dat HDI als gevolg daarvan ook niet de hogere premie heeft ontvangen die hoort bij ‘natte (kunst)werken’ als de onderhavige.” Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat de consequentie van dit alles is dat het Van Oord vrijstond haar schade volledig te claimen bij NN, en dat NN zich vervolgens niet kan verhalen op HDI. In zoverre was het van de keuze van Van Oord afhankelijk wie van de betrokken verzekeraars opdraait voor de financiële lasten van dekking. Dat is een consequentie die NN geacht moet worden te hebben aanvaard door een afstandsclausule zoals hier aan de orde in haar voorwaarden op te nemen. De door NN onder a tot en met e genoemde omstandigheden (wat daar overigens van zij) doen niet af aan al het voorgaande (rov. 14 en 15). Het hof verwerpt dan ook het beroep van NN op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.”

Gevolgen en Proceskosten

Het hof veroordeelde NN in de proceskosten van het hoger beroep. Hiermee is de uitspraak definitief en kan NN geen bijdrage van HDI verlangen voor de uitgekeerde schade.

Conclusie: Het arrest bevestigt de kracht van de voor-u-clausule bij samenlopende verzekeringen. Verzekeraars die een dergelijke clausule hanteren, kunnen niet zomaar verhaal nemen op andere verzekeraars, zelfs als zij beiden een primaire dekking bieden.

Klik hier voor de volledige uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:1803).

Vragen?

Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht, letselschade en verzekeringsrecht? Neem vrijblijvend contact op. Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

Tekening van twee mannen bij een deuropening bij blog over verzekeringsrecht samenloop
Menu