Onderstaande annotatie bij het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1275) is geschreven door Peter van Huizen en Koen Rombouts en gepubliceerd op VAST online.
Rechtsvraag
Is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd door in zijn eindarrest tegenstrijdig met zijn tussenarrest te oordelen?
In het kort
Een man, van beroep rijinstructeur (en eigenaar van een rijschool) en vrachtwagenchauffeur, heeft last van een nekhernia en klachten aan zijn schouder en arm. Een jaar na het ontstaan van die klachten wordt hij op zijn motor, stilstaand voor een stoplicht, van achteren aangereden door een automobilist. Waar hij – volgens zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar – vóór de aanrijding 45-55 procent arbeidsongeschikt was, is hij sinds de aanrijding voor 80-100 procent arbeidsongeschikt. De man vordert een verklaring voor recht dat hij ten gevolge van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt en dat de verzekeraar van de automobilist, Vivium, de hierdoor ontstane schade moet vergoeden. Het hof benadrukt in zijn tussenarrest dat het bestaan van medisch niet-objectiveerbare klachten niet in de weg hoeft te staan aan het kunnen aannemen van causaliteit. In zijn eindarrest oordeelt het hof dat het causaal verband tussen de toegenomen arbeidsongeschiktheid en het ongeval niet vaststaat, omdat een nieuwe door het hof ingeschakelde deskundige geen neurologische verklaring voor de klachten kan vaststellen. Tegen deze discrepantie tussen de beide arresten van het hof stelt de man cassatie in. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof in zijn eindarrest onvoldoende is gemotiveerd en vernietigt dit arrest van het hof. De Hoge Raad neemt (wederom) niet de ruimte zich eventueel buiten de cassatiemiddelen om uit te laten over het beoordelingskader dat moet worden gehanteerd ten aanzien van whiplash en causaal verband.
In gelijke zin
Tip voor de praktijk
Een bewijsregel van de Hoge Raad over het bestaan van whiplash en over het causaal verband lijkt niet nodig te zijn en lijkt er ook niet te zullen komen.
Noot
1. Whiplashklachten leveren dikwijls problemen op als het gaat om het overtuigen van de aansprakelijke partij/aansprakelijkheidsverzekeraar dat die klachten bestaan en dat zij het gevolg zijn van een ongeval. In deze noot worden met whiplashklachten bedoeld de medisch niet-objectiveerbare klachten die kunnen ontstaan na een aanrijding waarbij de nek als het ware een zweepslagbeweging (‘whiplash’) maakt. Deze klachten zijn te onderscheiden van de whiplashklachten die wel medisch objectiveerbaar zijn en daardoor veel minder tot causaliteitsgeschillen leiden. Enerzijds zijn de moeilijkheden met betrekking tot de medisch niet-objectiveerbare whiplashklachten gelegen in het bewijzen van de klachten an sich, anderzijds in het bewijzen van het causaal verband tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de klachten.
2. Met betrekking tot het eerste probleem wordt in de praktijk vaak aangeknoopt bij het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef van de Hoge Raad.1 In de aan dit arrest voorafgaande uitspraak van het hof oordeelde het hof dat van het bestaan van die klachten kan worden uitgegaan als deze ‘aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn’.2 Sommigen lezen in het arrest van de Hoge Raad een bevestiging van deze bewoordingen van het hof, anderen niet zozeer.3 In latere lagere rechtspraak oordelen rechters steevast dat het voldoende is als het klachtenpatroon consistent, consequent en samenhangend is, oftewel dat er sprake is van een ‘plausibel klachtenpatroon’.4
3. De hiervan te onderscheiden vraag naar het bestaan van causaal verband wordt in lagere rechtspraak veelal bevestigend beantwoord als ten eerste het soort ongeval het soort gezondheidsklachten kan veroorzaken, daarnaast de klachten vóór het ongeval nog niet (in dezelfde mate) bestonden en ten slotte alternatieve oorzaken voor de klachten ontbreken.5 De Hoge Raad zelf heeft zich nog niet expliciet uitgelaten over bovenstaande formuleringen uit de lagere rechtspraak. Wie hoop had dat de Hoge Raad met de onderhavige zaak zijn zwijgen zou doorbreken, wordt teleurgesteld.
4. De onderhavige zaak gaat over een man die na een jaar last te hebben van een nekhernia en klachten aan zijn schouder en arm, van achteren wordt aangereden door een automobilist. Het percentage arbeidsongeschiktheid is sinds het ongeval door zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar verhoogd van 45-55 procent naar 80-100 procent en ook in het kader van de WIA ontvangt hij na het ongeval een uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De man is na het ongeval niet meer aan het werk gegaan en vordert, na bij de rechtbank Oost-Brabant te zijn geweest,6 bij het hof ’s-Hertogenbosch een verklaring voor recht dat hij ten gevolge van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt en dat de verzekeraar van de automobilist, Vivium, de hierdoor ontstane schade moet vergoeden
5. Het hof wijst drie arresten. In zijn eerste tussenarrest zet hij uiteen dat de vraag of na een ongeval ontstane klachten in c.s.q.n.-verband staan met het ongeval alleen kan worden beantwoord na onderzoek door medische deskundigen, maar dat het oordeel over de causaliteit uiteindelijk een oordeel van de rechter is.7 Ook zonder een medisch aantoonbare verklaring voor het letsel kan er een c.s.q.n.-verband worden aangenomen, aldus het hof. Het tweede tussenarrest betreft het inlassen van een deskundigenonderzoek.8
6. In het derde en tevens eindarrest oordeelt het hof dat het verrichte deskundigenonderzoek tot de conclusie leidt dat ‘niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van het in geding zijnde ongeval’.9 Het hof neemt de conclusie van de deskundige over, namelijk dat er geen aanwijzingen zijn voor een aandoening op neurologisch vakge bied die de na het ongeval toegenomen klachten van de man zou verklaren. In het eindarrest oordeelt het hof dus alsnog dat het ontbreken van een medisch objectiveerbare verklaring in de weg staat aan het aannemen van causaal verband. Aan de medische bevindingen van de deskundige verbindt het hof aldus, zonder nadere motivering, het oordeel dat door de aanrijding geen toename van schade, in de zin van een toename van de arbeidsongeschiktheid van de man, is ontstaan dan er vóór de aanrijding al bestond. Waarom het hof hiermee tegengesteld aan zijn eerdere overweging lijkt te oordelen, licht hij niet toe. Tegen deze ongemotiveerde (ogenschijnlijke) tegenstrijdigheid stelt de man een cassatiemiddel in.
7. Dit middel wordt gegrond geoordeeld door de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad, die de conclusie van Lindenbergh volgt,10 had het hof moeten motiveren waarom hij in zijn eerste tussenarrest de mogelijkheid openlaat dat als de klachten niet medisch objectief komen vast te staan, c.s.q.n.-verband kan worden aangenomen, maar hierop niet terugkomt in zijn eindarrest terwijl de eindbeslissing slechts is genomen op basis van bevindingen van een medisch deskundige. Nu er aan het oordeel van het hof een motiveringsgebrek kleeft, verwijst de Hoge Raad het geding voor verdere behandeling naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
8. De Hoge Raad gaat in zijn beslissing verder niet inhoudelijk in op het oordeel in het eindarrest van het hof dat de medische onverklaarbaarheid van de klachten reden is om het causaal verband niet aan te nemen. De Hoge Raad oordeelt slechts dat deze beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Ook in bredere zin grijpt de Hoge Raad deze zaak niet aan om zich uit te laten over de formuleringen in de lagere rechtspraak over het bestaan van whiplashklachten of andere medisch niet-objectiveerbare klachten an sich en het causaal verband tussen deze klachten en de schadeveroorzakende gebeurtenis.
9. Men die hoopte met deze uitspraak van de Hoge Raad van een algemene bewijsregel te worden voorzien waarmee een beoordeling van whiplashzaken wordt vergemakkelijkt, komt aldus bedrogen uit. In die zin kan deze uitspraak worden geplaatst in een rijtje uitspraken waarin de Hoge Raad impliciet of expliciet is uitgedaagd zijn oordeel over deze vraag te vellen, maar zich hier niet over uitlaat. Hoewel de cassatiemiddelen in deze zaak hier misschien ook niet expliciet toe aanzetten, neemt de Hoge Raad ook geen ruimte voor een obiter dictum.
10. Deze terughoudendheid van de Hoge Raad is wellicht te verklaren in het kader van de vrije bewijsleer. Artikel 152 lid 2 Rv luidt namelijk: ‘De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.’ Het feit dat medische onderzoeken (nog) geen (natuur)wetenschappelijk uitsluitsel kunnen geven over het verband tussen letsel en ongeval, zoals kenmerkend voor whiplashklachten, betekent niet zonder meer dat er geen juridisch causaal verband kan bestaan. Dit volgt al uit artikel 152 Rv en daar is eigenlijk geen rechtspraak voor nodig. Dat medische onderzoeken bij deze laatste beoordeling desondanks een grote rol kunnen spelen, volgt daar evengoed uit.
11. Gelet op de altijd verschillende feiten in de grote verscheidenheid aan zaken en verkeersslachtoffers, is het wellicht ook maar goed dat de waardering van het bewijs steeds per geval aan de feitenrechter wordt overgelaten en dat hij bij zijn oordeel niet is gebonden aan bewijsregels. Het zou er toe kunnen leiden dat het bestaan van klachten of een causaal verband niet kan worden aangenomen, terwijl het bewijs anders suggereert, of andersom.
Noten
1 Hoge Raad 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054 (Zwolsche Algemeene/De Greef).
2 Hof ’s-Hertogenbosch 19 april 1999, ECLI:NL:GHSHE:1999:3, r.o. 14.
3 S.D. Lindenbergh, ‘Zwolsche Algemeene/De Greef. Het standaardarrest over whiplash dat geen rechtsregel bevat’, in: M. Faure & T. Hartlief, De Spier-bundel. De agenda van het aansprakelijkheidsrecht, Deventer: 2016, p. 178.
4 Zoals laatst nog: rechtbank Gelderland 27 september 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5333, r.o. 4.16.
5 Zoals laatst nog: rechtbank Gelderland 11 september 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:5151, r.o. 4.5.
6 Rechtbank Oost-Brabant 1 november 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5870.
7 Hof ’s-Hertogenbosch 21 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2269, r.o. 3.6-3.9.
8 Hof ’s-Hertogenbosch 2 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:643.
9 Hof ’s-Hertogenbosch 15 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:464, r.o. 2.5-2.7.
Vragen?
Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht en letselschade? Neem vrijblijvend contact op.
Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem