De Hoge Raad heeft geoordeeld over de verjaringstermijn bij onverschuldigde betaling, namelijk over de vraag wanneer die verjaringstermijn aanvangt als het gaat om meerdere onverschuldigde betalingen achter elkaar.
Onverschuldigde betaling
Het ging om een zaak tussen ABN-AMRO en een zakelijke klant die geld had geleend (Snow World). Op enig moment had ABN-AMRO de periodiek te betalen vergoeding verhoogd. De klant was het er niet mee eens en had in 2009 erover geprotesteerd bij ABN-AMRO. Toch werd de vergoeding nog jarenlang betaald.
Verjaring
Na een aantal jaar stelde de klant toch een vordering in tegen ABN-AMRO. Zij vond dat zij jarenlang periodiek onverschuldigd had betaald aan ABN-AMRO. ABN-AMRO verweerde zich met een beroep op verjaring.
Op grond van artikel 3:309 BW verjaart een vordering op grond van onverschuldigde betaling kort gezegd vijf jaar nadat de schuldeiser (SnowWorld) bekend is geworden met zowel zijn vordering als met de persoon van de ontvanger (ABN-AMRO). Het gaat er om of de benadeelde daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen. Voor het gaan lopen van deze verjaringstermijn is daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid vereist met de relevante feiten en omstandigheden. Een absolute zekerheid omtrent die feiten is niet vereist, maar een redelijke mate van zekerheid daaromtrent volstaat.
ABN-AMRO beriep zich op de verjaringstermijn van 5 jaar die inmiddels was verstreken. Die termijn ging in toen de klant bekend was met de onverschuldigde betaling, namelijk in 2009. De rechtbank gaf ABN-AMRO hierin gelijk. Er volgde een hoger beroep.
Aanvang verjaringstermijn volgens het gerechtshof
Ook het gerechtshof gaf ABN-AMRO gelijk. De verjaringstermijn van 5 jaar ving volgens het gerechtshof aan vanaf het moment dat de klant bij ABN-AMRO protesteerde over de hogere vergoeding die in rekening werd gebracht.
Wat bijzonder was aan dat oordeel van het gerechtshof, was dat de verjaringstermijn volgens het gerechtshof ook al aanving ten aanzien van in 2009 nog toekomstige onverschuldigde betalingen, de ten aanzien van betalingen die pas ná 2009 plaatsvonden. Volgens het gerechtshof maakte dat geen verschil en ving de verjaringstermijn niet steeds pas aan vanaf iedere onverschuldigde betaling sinds 2009.
Cassatie bij de Hoge Raad
Tegen dat oordeel van het gerechtshof werd door de klant bij de Hoge Raad cassatie ingesteld. Volgens de klant had het gerechtshof met dat oordeel een onjuiste uitleg gegeven van de Nederlandse wetgeving over de verjaringstermijn.
Op 16 mei 2025 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in deze zaak. De Hoge Raad heeft de klant gelijk gegeven. Volgens de Hoge Raad heeft het gerechtshof inderdaad de wet over de verjaringstermijn verkeerd uitgelegd. De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest dat de verjaringstermijn, als het gaat om periodieke onverschuldigde betalingen, steeds opnieuw per onverschuldigde betaling ingaat. De Hoge Raad oordeelt:
3.2.2
De wetgever heeft de regeling van de aanvang van de verjaring van art. 3:309 BW zoveel mogelijk willen laten aansluiten bij die van art. 3:310 BW, dat de verjaring regelt van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade en tot betaling van een bedongen boete. Evenals voor de korte verjaringstermijn van art. 3:310 BW, moet voor de korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW worden aangenomen dat deze niet alleen in het teken staat van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid en dat ook voor deze termijn geldt dat zij pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen.3
De korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW kan echter niet eerder een aanvang nemen dan op de dag na die waarop de vordering uit onverschuldigde betaling is ontstaan. Dit geldt ook indien voordien reeds aan de benadeelde bekend is dat de vordering uit onverschuldigde betaling zal ontstaan en wie de ontvanger van de onverschuldigde betaling zal zijn.
3.2.3Een vordering uit onverschuldigde betaling ontstaat op het moment dat een betaling zonder rechtsgrond wordt verricht.5 Indien periodieke betalingen zonder rechtsgrond worden verricht, ontstaat telkens op het moment van de betaling een afzonderlijke vordering uit onverschuldigde betaling.
3.3Uit hetgeen hiervoor in 3.2.1-3.2.3 is overwogen, volgt dat het oordeel van het hof dat de verjaringstermijn van art. 3:309 BW voor de volledige betaalde liquiditeitspremie is aangevangen op het moment (in het voorjaar van 2009) waarop SnowWorld moet hebben begrepen dat zij de liquiditeitspremie – in haar visie – onverschuldigd betaalde aan ABN AMRO, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Conclusie
De verjaringstermijn van 5 jaar kan dus niet al ingaan ten aanzien van onverschuldigde betalingen die nog niet hebben plaatsgevonden. Bij periodieke onverschuldigde betalingen gaat de verjaringstermijn dus pas lopen per onverschuldigde betaling en ook pas als het dan bekend is dat er onverschuldigd is betaald en wie de ontvanger is.
Dit betekent dus dat (een deel van) de vorderingen van de klant op ABN-AMRO op grond van onverschuldigde betaling nog niet zijn verjaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof daarom vernietigd en de zaak verwezen naar een ander gerechtshof voor verdere inhoudelijke behandeling van de zaak.
Vragen?
Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht, letselschade en verzekeringsrecht? Neem vrijblijvend contact op. Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem