Op 8 januari 2020 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat een vordering tot vergoeding van schade niet is verjaard, ook al is de verjaringstermijn van 20 jaar ruim overschreden.
Schadevergoeding nabestaanden vermoorde vrouw
Het betreft een zaak van de nabestaanden van een vrouw die in 1992 op negentienjarige leeftijd is vermoord. Pas in 2017 werd de dader opgespoord. In 2018 is hij strafrechtelijk veroordeeld.
In deze civielrechtelijke zaak vorderen de nabestaanden (de vader en de zus van het slachtoffer) vergoeding door de dader van geleden schade. Het gaat onder meer om begrafeniskosten en om immateriële schade van de nabestaanden (smartengeld) omdat zij werden geconfronteerd met de gruwelijke gebeurtenis en daardoor psychisch letsel hebben, ook wel ‘shockschade’ genoemd. Lees in dit artikel meer over ‘shockschade’.
De dader verweert zich onder meer met een beroep op verjaring aangezien de vordering tot schadevergoeding pas is ingesteld nadat de verjaringstermijn van 20 jaar is verstreken.
Artikel 3:310 BW (verjaring)
In artikel 3:310 BW, het wetsartikel over de verjaring van vorderingen tot vergoeding van schade staat:
“Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.”
De ‘lange’ verjaringstermijn van 20 jaar gaat dus hoe dan ook lopen vanaf de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. In deze zaak is die ‘gebeurtenis’ dus het misdrijf in 1992, waardoor de vordering zou zijn verjaard. Maar artikel 3:310 BW kent een aantal uitzonderingen.
Uitzondering voor schade door letsel of overlijden (artikel 3:310 lid 5 BW)
De uitzondering voor schade door letsel of overlijden, zoals bedoeld in lid 5 van artikel 3:310 BW is in deze zaak niet van toepassing omdat die uitzondering alleen geldt in zaken waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond vanaf 1 februari 2004. Deze uitzondering kan de nabestaanden dus niet helpen.
Uitzondering voor schade door strafbaar feit (artikel 3:310 lid 4 BW)
Ook voor een andere uitzondering, namelijk die genoemd in lid 4 van artikel 3:310 BW voor schade door strafbare feiten, is het in deze zaak nét te laat (zie punt 4.12 van de uitspraak).
Schrijnend geval
Op grond van de specifieke wettekst over verjaring is de vordering van de nabestaande dus verjaard. Maar dit leidt tot een schrijnende situatie. Immers, in deze zaak wisten de nabestaanden nooit eerder wie de dader was. Toen die dader uiteindelijk bekend werd, waren de 20 jaren na het misdrijf al verstreken.
Is de vordering ook in dit geval werkelijk verjaard? Nee, oordeelt de rechtbank. De rechtbank baseert zich daarbij op de redelijkheid en billijkheid.
Redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW)
In de wet staat een bepaling die de toepassing van andere wetsbepaling buiten werking kan stellen, als de toepassing van die bepaling tot een onaanvaardbaar schrijnende situatie kan leiden. Het betreft artikel 6:2 BW. Daarin staat:
“Artikel 6:2
1. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
Kan de lange verjaringstermijn van 20 jaar buiten werking blijven op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 BW? Ja, aldus de Hoge Raad in een uitspraak uit 2000
Hoge Raad ‘Van Hese/De Schelde’
In die uitspraak is een lange verjaringstermijn van 20 jaar toch buiten werking gesteld op grond van de redelijkheid en billijkheid. Dat betreft het arrest van de Hoge Raad ‘Van Hese/De Schelde‘ (ECLI:NL:HR:2000:AA5635, rov. 3.3.2).
Er is dus een precedent voor het niet toepassen van de lange verjaringstermijn op grond van de redelijkheid en billijkheid. Vervolgens gaat de rechtbank na of die lange verjaringstermijn ook in deze zaak buiten werking moet blijven op grond van de redelijkheid en billijkheid.
Wetsgeschiedenis verjaring
Daarbij haalt de rechtbank ook de Parlementaire geschiedenis aan (wetsgeschiedenis) om na te gaan wat de bedoeling van de wetgever was bij het invoeren van de wet over verjaring. De rechtbank oordeelt vervolgens:
Bij de beoordeling van het beroep op verjaring is mede van betekenis dat blijkens de parlementaire geschiedenis van de geldende verjaringsregeling als karakteristiek van de bevrijdende verjaring het tenietgaan van een rechtsvordering is genoemd. Niet blijkt dat de wetgever daarbij ook het geval voor ogen heeft gehad dat de aansprakelijke persoon pas na het verstrijken van de verjaringstermijn bekend is geworden, zodat de benadeelde in het geheel geen vordering tot schadevergoeding zou kunnen instellen: vóór het verstrijken van de termijn niet, omdat er toen nog geen aan te spreken persoon bekend was, en na het verstrijken van de termijn niet omdat toen de rechtsvordering verjaard was.
Vervolgens loopt de rechtbank de gezichtspunten na zoals die zijn geformuleerd door de Hoge Raad in voornoemd arrest uit 2000. Als deze algemeen geformuleerde gezichtspunten ook in deze zaak gelden, kan het beroep op verjaring terzijde worden geschoven, aldus de rechtbank.
Gezichtspunten ‘Van Hese/De Schelde’
Bij die gezichtspunten is het volgende van belang:
- Of het gaat om eigen schade van de eisende partij (dus geen regresvordering o.i.d.);
- Of de schade elders verhaalbaar is;
- De mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
- In hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
- Of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
- Of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
- Of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
De rechtbank oordeelt per gezichtspunt dat het in deze zaak wijst in de richting van het terzijde schuiven van het beroep op verjaring. Toepassing van de verjaringsregels is volgens de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, net als in het arrest Van Hese/De Schelde.
Conclusie rechtbank
De rechtbank komt tot de volgende conclusie:
De rechtbank oordeelt dat zich ook in deze zaak een uitzonderlijk geval voordoet als bedoeld in het arrest Van Hese/De Schelde. Het beroep van gedaagde op de verjaringstermijn is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Als gevolg daarvan dient de verjaringstermijn buiten toepassing te blijven.
De rechtbank oordeelt dus dat de vordering toch niet is verjaard.
Schadevergoeding
De vordering tot vergoeding van begrafeniskosten wordt toegewezen. De vordering van de vader tot vergoeding van immateriële schade (shockschade) wordt toegewezen, maar verlaagd tot € 10.000,– (er was € 40.000,–) gevorderd (zie punt 4.33.2 van de uitspraak).
De vordering van de zus tot vergoeding van shockschade wordt afgewezen omdat niet zou zijn voldaan aan het ‘directe confrontatie vereiste’. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad over shockschade moet de partij die een vergoeding van shockschade vordert, direct zijn geconfronteerd met het letsel of het overlijden van het slachtoffer (zie het ‘Taxibus-arrest‘ en het ‘Vilt-arrest‘).
In deze zaak was naar het oordeel van de rechtbank de vader wél, maar de zus niet direct geconfronteerd daarmee.
Lees hier de volledige uitspraak.
Commentaar
Een aantal aspecten van deze uitspraak zijn opvallend.
Ten eerste komt het niet vaak voor dat een verstreken verjaringstermijn van 20 jaar terzijde wordt geschoven op grond van de redelijkheid en billijkheid. Hier is dat wel gebeurd, mede vanwege het feit dat de nabestaanden nooit eerder wisten wie de dader was, waardoor zij überhaupt nooit op tijd een vordering hadden kunnen instellen.
Ten tweede loopt de strafprocedure nog in hoger beroep en die is blijkens deze uitspraak nog niet inhoudelijk behandeld. Het is de vraag of een andere uitkomst in het hoger beroep van de strafzaak nog van invloed kan zijn op deze civiele zaak.
Ten slotte valt het op dat deze rechtbank kennelijk kiest voor een vrij strikte toepassing van de vereisten voor het toekennen van shockschade. In deze zaak werd de zus weliswaar niet direct geconfronteerd met het slachtoffer, maar wel kort na het misdrijf. Er is rechtspraak waarin is geoordeeld dat alsnog kan zijn voldaan aan het ‘directe confrontatie vereiste’, ook als men in het geheel niet is geconfronteerd met het slachtoffer. Zie voor dit geval het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uit 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:9440).
Vragen?
Heeft u vragen of opmerkingen? Of zoekt u een letselschade advocaat? Neem vrijblijvend contact op.
Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem