Hoe voldoet de verzekeraar aan de waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW als de verzekeringnemer is vermist of overleden? Daarover heeft de Hoge Raad zich uitgelaten in zijn arrest van 5 februari 2021.
Het gaat om een verzekeraar die meent te hebben ontdekt dat een verzekeringnemer onjuiste informatie heeft verstrekt bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, maar de verzekeringnemer is vermist of overleden. Hoe kan de verzekeraar de verzekeringnemer dan op de hoogte stellen van zijn ontdekking en van de gevolgen die de verzekeraar wenst in te roepen?
Daarover ging een gerechtelijke procedure tussen Aegon en de kinderen van de verzekeringnemer, waarover de Hoge Raad zich uiteindelijk heeft moeten uitlaten. Voordat het arrest van de Hoge Raad wordt besproken, volgt er eerst een samenvatting van de casus.
Samenvatting
Een man sluit op 1 april 2005 een overlijdensrisicoverzekering bij Aegon met zijn echtgenote en kinderen als begunstigden. De man is sinds maart 2006 vermist geweest. Korte tijd later wordt het faillissement van zijn accountantspraktijk uitgesproken. De echtgenote van de man overlijdt in 2010. In 2011 wordt het stoffelijk overschot van de man gevonden.
De kinderen van de man maken bij Aegon aanspraak op dekking onder de overlijdensrisicoverzekering. Aegon weigert dekking omdat de man bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst de mededelingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:928 BW zou hebben geschonden. De man zou toen zijn schuldenpositie niet naar waarheid hebben opgegeven.
Aegon roept op 1 november 2007 de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst in vanwege de vermeende schending van de mededelingsplicht. Aegon doet dat in een brief aan de curator in het faillissement van het accountantskantoor van de man.
De kinderen achten dit niet rechtsgeldig, aangezien Aegon de vernietiging slechts heeft ingeroepen in een brief aan de curator. Volgens de kinderen heeft Aegon daarmee niet voldaan aan het vereiste uit artikel 7:929 BW, namelijk dat een verzekeraar binnen twee maanden na ontdekking van een schending van de mededelingsplicht, de verzekeringnemer op de hoogte stelt daarvan en van de gevolgen die de verzekeraar wenst in te roepen. Aangezien de curator niet de verzekeringnemer is, heeft Aegon niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor het inroepen van de gevolgen van het schenden van de mededelingsplicht.
Dit geschil leidt tot een procedure. De rechtbank volgt de kinderen niet en wijst de vordering af. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daarentegen, heeft de kinderen alsnog in het gelijk gesteld. Het gerechtshof wijst daartoe op de omstandigheid dat de curator niet bevoegd is om als vertegenwoordiger van de man mededelingen in ontvangst te nemen, terwijl Aegon de brief met de ingeroepen gevolgen ook gewoon had kunnen sturen naar het privéadres van de man. Dit laatste zou in overeenstemming zijn met het recht ten aanzien van mededelingen van een verzekeraar, welke mededelingen volgens artikel 7:933 lid 1 BW schriftelijk dienen te worden verstuurd aan de laatst bekende woonplaats van de verzekeringnemer. Volgens het gerechtshof mag Aegon dus geen dekking weigeren.
Aegon stelt cassatie in, maar tevergeefs want de Hoge Raad laat het oordeel van het gerechtshof in stand.
De Hoge Raad over artikel 7:929, de waarschuwingsplicht en de kennisgeving
De waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW wordt door de Hoge Raad met verwijzing naar het dwingendrechtelijke karakter ervan en naar de principiële ratio ervan (ter bescherming van de verzekeringnemer), strikt uitgelegd. Dat karakter en die ratio zijn nog steeds van belang ondanks een vermissing of overlijden van de verzekeringnemer.
Mededelingsplicht
Op grond van artikel 7:928 lid 1 BW is de verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Niet-nakoming van deze mededelingsplicht kan ertoe leiden dat de verzekeraar de verzekering met dadelijke ingang kan opzeggen of dat de verzekeraar niet of niet onverkort is gehouden tot uitkering onder de verzekering.
Waarschuwingsplicht
Op grond van artikel 7:929 lid 1 BW kan een verzekeraar wegens het niet-nakomen van de mededelingsplicht slechts gevolgen inroepen indien hij de verzekeringnemer daarvoor binnen twee maanden na ontdekking heeft gewaarschuwd (de waarschuwingsplicht).
Dwingendrechtelijk karakter van de kennisgeving
Gelet op het belang dat aan de kennisgeving moet worden gehecht vanwege de gevolgen die een beroep op schending van een mededelingsplicht voor een verzekeringnemer heeft, kan op grond van artikel 7:943 lid 3 BW niet ten nadele van een particuliere verzekeringnemer van artikel 7:929 lid 1 BW worden afgeweken.
Ratio van de kennisgeving
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat aan de kennisgeving de gedachte ten grondslag ligt dat de verzekeraar zijn wederpartij niet in onzekerheid mag laten over de vraag of hij zich een beroep op schending van de mededelingsplicht wil voorbehouden, en de zaak niet op haar beloop mag laten. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt ook dat de wetgever met de kennisgeving ook meer specifieke belangen van de verzekeringnemer heeft willen beschermen, zoals bijvoorbeeld het belang dat een verzekeringnemer kan hebben bij het snel hebben van duidelijkheid over de vraag of de verzekeraar dekking weigert. De verzekeringnemer heeft dan immers nog de gelegenheid om (bijvoorbeeld) elders een verzekering te sluiten.
Mededeling aan de curator volstaat niet
De Hoge Raad acht het oordeel van het hof dat de kennisgeving niet kon worden gedaan aan de curator juist, aangezien (onbestreden) vaststond dat de curator niet bevoegd was om als vertegenwoordiger van de man mededelingen van Aegon in ontvangst te nemen.
De Hoge Raad benadrukt dat een verzekeraar de kennisgeving slechts kan doen aan de verzekeringnemer zelf, dan wel aan diens rechtsopvolger(s). De verzekeraar kan zich daarbij houden aan het laatste hem bekende adres van de verzekeringnemer dan wel diens rechtsopvolger(s), hetgeen volgt uit artikel 7:933 BW.
Gevolgen van ongeldige kennisgeving treden in ongeacht of de verzekeringnemer nadeel ondervindt van die ongeldige kennisgeving
Een argument van Aegon is dat de verzekeringnemer in dit geval geen nadeel heeft ondervonden van de ongeldige kennisgeving als de curator de brief van Aegon doorstuurt en bespreekt met de echtgenote.
De Hoge Raad verwerpt dat argument. De gevolgen van een ongeldige kennisgeving treden volgens de Hoge Raad in ongeacht of de verzekeringnemer daadwerkelijk nadeel ondervindt omdat dit strookt met de aan artikel 7:929 lid 1 BW ten grondslag liggende gedachte dat de verzekeraar de verzekeringnemer niet in onzekerheid mag laten over de vraag of hij een beroep wil doen op de schending van de mededelingsplicht.
Meer in het bijzonder benadrukt de Hoge Raad dat in geval van overlijden van de verzekeringnemer die tevens verzekerde is onder een levensverzekering, de verzekeraar ter voldoening aan de kennisgevingsplicht niet kan volstaan met een kennisgeving aan de eerste begunstigde of een andere derde (en dus ook niet via een curator zoals in deze zaak). De erfgenamen kunnen volgens de Hoge Raad immers, als rechtsopvolgers van de verzekeringnemer, een eigen, van dat van de begunstigde of andere derde te onderscheiden belang erbij hebben op de hoogte te worden gesteld van het beroep op schending van de mededelingsplicht.
Aan wie moet de kennisgeving wordt gedaan na overlijden van de verzekeringnemer?
De Hoge Raad wijst erop dat na overlijden van de verzekeringnemer, de kennisgeving zal moeten worden verzonden aan de erfgenaam of erfgenamen van de verzekeringnemer als diens rechtsopvolger(s) onder algemene titel. De verzekeraar kan zich ook in dat geval houden aan het laatste hem bekende adres van de verzekeringnemer, zolang hem niet een ander adres is medegedeeld waarop de erven kunnen worden aangeschreven. Deze verplichting geldt volgens de Hoge Raad nog steeds, ook al bestaat er voor de verzekeraar onder omstandigheden daarnaast ook nog een gehoudenheid om bepaalde derden, onder wie een begunstigde die zijn aanwijzing heeft aanvaard, in kennis te stellen van het beroep op niet-nakoming van de mededelingsplicht (zie artikel 7:983 lid 3 BW). Dus een verzekeraar kan niet volstaan met het enkel in kennis stellen van een dergelijke derde.
Kennisgeving kan werking hebben ook al heeft de verzekeringnemer daar geen kennis van kunnen nemen
De Hoge Raad overweegt ook nog dat de kennisgeving gelet op artikel 3:37 lid 3 BW haar werking heeft op het moment dat zij op dat laatst bekende adres is afgeleverd, ook al kan de verzekeringnemer niet van de inhoud kennisnemen, bijvoorbeeld als gevolg van afwezigheid of vermissing.
Stelplicht en bewijslast
Ten overvloede gaat de Hoge Raad nog in op de stelplicht en de bewijslast ter zake van de vraag of de verzekeraar aan de kennisgevingsplicht heeft voldaan. Die stelplicht en bewijslast rusten op de verzekeraar omdat naleving van de kennisgevingsplicht nodig is voor het slagen van een beroep door de verzekeraar op de rechtsgevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht.
Conclusie
De Hoge Raad schept met dit arrest weer wat meer duidelijkheid over de betekenis en wijze van toepassing van de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW, in het bijzonder ten aanzien van gevallen waarin de verzekeringnemer is vermist of is overleden.
In de praktijk zal dit arrest waarschijnlijk vooral relevant zijn voor verzekeringen waarbij een verzekeraar pas na het overlijden van de verzekeringnemer ontdekt dat de verzekeringnemer de mededelingsplicht heeft geschonden. Te denken valt uiteraard aan de overlijdensrisicoverzekering, welke verzekering ook in deze zaak aan de orde was. Het is immers niet ongebruikelijk dat de verzekeraar pas na het verwezenlijken van het verzekerde evenement (het overlijden) ontdekt dat de mededelingsplicht is geschonden. Hoewel misschien minder vaak, zal dit ook het geval kunnen zijn bij andere soorten verzekeringen, als de verzekeringnemer bijvoorbeeld kort na, of juist tijdens het verwezenlijken van het verzekerde evenement komt te overlijden (bij een brand, of in het verkeer bijvoorbeeld).
Voor al die gevallen zal deze verzekeringsrechtelijke uitspraak van de Hoge Raad handvatten bieden bij de vraag hoe of aan wie de kennisgeving zoals bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW behoort te worden gedaan.
VAST-Online
Deze samenvatting met commentaar is gepubliceerd op VAST-Online. Klik hier om die publicatie te lezen.
Vragen?
Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in verzekeringsrecht? Neem vrijblijvend contact op.
Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem