Hoge Raad over de verhouding tussen de directe actie (7:954 BW) en het eigen vorderingsrecht (6 WAM)

Als iemand letsel oploopt als gevolg van een aanrijding en er is letselschade, dan heeft hij als benadeelde een eigen recht om vergoeding van de schade te vorderen bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder die aansprakelijk is. Dit is gewaarborgd in artikel 6 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). Er geldt een verjaringstermijn van 3 jaar.

In het verzekeringsrecht bestaat er daarnaast ook nog een zogenoemde ‘directe actie’. Dat houdt in dat in gevallen van letsel of overlijden, een benadeelde voor vergoeding van de schade, direct de aansprakelijkheidsverzekeraar kan aanspreken. Deze directe actie is neergelegd in artikel 7:954 BW en wordt niet gehanteerd bij verkeersongevallen, aangezien er dan al de mogelijkheid is van het eigen vorderingsrecht zoals bedoeld in artikel 6 WAM. Artikel 7:954 BW geldt niet als een benadeelde al op grond van de wet een eigen vorderingsrecht heeft.

Klik hier voor meer informatie over de artikelen 7:954 BW en 6 WAM.

Maar wat als het eigen vorderingsrecht van artikel 6 WAM niet meer kan worden ingezet, omdat die vordering is verjaard? Meestal hoeft dan nog niet tot problemen te leiden, als de benadeelde dan de verzekerde zelf aanspreekt (dus meestal de aansprakelijke bestuurder die het ongeval heeft veroorzaakt). Want voor die vordering geldt de ‘gewone’ verjaringstermijn van 5 jaar, zoals het geval is bij een onrechtmatige daad. Vervolgens zal die bestuurder de aansprakelijkstelling weer melden bij zijn verzekeraar en dan zal die verzekeraar de zaak alsnog weer in behandeling moeten nemen.

Maar kan de benadeelde in dat geval toch ook op grond van de directe actie de aansprakelijkheidsverzekeraar aanspreken? Deze vraag was aan de orde in de zaak waarin de Hoge Raad op 22 april 2022 uitspraak deed. In die zaak was het de vraag of artikel 7:954 BW toepassing mist in een geval waarin een benadeelde jegens de verzekeraar een eigen recht op schadevergoeding is toegekend op grond van artikel 6 lid 1 WAM en dat recht als gevolg van verjaring niet meer afdwingbaar is. Het ging om het volgende.

Aanrijding en erkenning aansprakelijkheid

Op 29 februari 2000 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto’s. De ene auto werd bestuurd door bestuurder 1 en de andere door bestuurder 2, verzekerd bij Allianz. Bestuurder 1 (de benadeelde) had schade heeft Allianz na het ongeval aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6 lid 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) .

Allianz heeft aansprakelijkheid erkend en voorschotten betaald van in totaal € 43.338,– . Allianz en de benadeelde hebben onderhandeld over de hoogte van de rest van de schadevergoeding, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen. Allianz heeft vervolgens de onderhandelingen afgebroken in de zin van artikel 10 lid 5 WAM, dus door de benadeelde daarover te berichten, waarna een verjaringstermijn van 3 jaar is gaan lopen tussen de benadeelde en Allianz.

Verjaring eigen vorderingsrecht artikel 6 WAM

Toen de benadeelde alsnog na meer dan 3 jaar na het eindigen van de onderhandelingen met Allianz een restant schadevergoeding wilde vorderen, was de directe vordering op Allianz verjaard.

De benadeelde moest zich daarom richten tot de verzekerde van Allianz, bestuurder 2 dus, omdat op die verhouding een verjaringstermijn geldt van 5 jaar. Bestuurder 2 (de verzekerde van Allianz) is op 10 november 2009 overleden. De erfgenamen zijn de broer en (half)zussen en zij hebben het nalatenschap zuiver aanvaard. Om die reden heeft de benadeelde de erfgenamen van bestuurder 2 aangesproken. Want toen Allianz de onderhandelingen afbrak ging er tussen de benadeelde en de verzekerde van Allianz een verjaringstermijn van 5 jaar lopen, die nog niet was verlopen.

De benadeelde heeft aan de erfgenamen medegedeeld dat zijn rechtstreekse vordering op Allianz weliswaar is verjaard, maar dat dit niet geldt voor zijn vordering op de erfgenamen van de verzekerde. Allianz heeft vervolgens medegedeeld dat zij heeft besloten de zaak in behandeling te nemen. Verder heeft Allianz medegedeeld dat Allianz de aansprakelijkheid voor het ongeval reeds heeft erkend en dat het aan de benadeelde is te bewijzen dat hij als gevolg van het ongeval schade heeft geleden, daarbij rekening houdende met de reeds door Allianz aan hem verstrekte voorschotten van € 43.338,–.

Partijen waren het niet eens over de gestelde omvang van de schade. Vervolgens is de benadeelde een procedure begonnen tegen zowel de erfgenamen van de verzekerde als tegen Allianz. De benadeelde vordert veroordeling van de erfgenamen en Allianz tot betaling van € 1.738.850,– als vergoeding van schade wegens verlies aan verdienvermogen en € 15.000,– aan smartengeld, vermeerderd met rente en kosten.

Aan de vordering jegens Allianz heeft de benadeelde artikel 7:954 BW ten grondslag gelegd. Allianz verweerde zich daartegen met het argument dat die directe actie toepassing miste. De rechtbank wees de vordering af. Het hof daarentegen gaf de benadeelde gelijk over de toepassing van artikel 7:954 BW. Vervolgens was het aan de Hoge Raad om zich hierover uit te laten.

Beoordeling Hoge Raad artikel 7:954 BW

De Hoge Raad oordeelt dat artikel 7:954 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien een aansprakelijkheidsverzekeraar een uitkering verschuldigd is, de benadeelde kan verlangen dat de verzekeraar het bedrag van de verzekeringsuitkering dat ziet op schade van de benadeelde door dood of letsel, rechtstreeks aan hem betaalt (de directe actie). Het doel van art. 7:954 BW is te waarborgen dat de uitkering voor vergoeding van personenschade in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering zoveel mogelijk bij de benadeelde terechtkomt en niet bij de verzekerde achterblijft of ten goede komt aan diens schuldeisers in geval van insolventie.

Artikel 7:954 lid 7 BW bepaalt, dat de leden 1 tot en met 6 van dat wetsartikel niet van toepassing zijn als aan de benadeelde door de wet jegens de verzekeraar een eigen recht op schadevergoeding is toegekend.

Voor zover de rechtsvordering van de benadeelde op de verzekeraar uit hoofde van artikel 6 lid 1 WAM eerder verjaart dan de rechtsvordering van de benadeelde op de verzekerde ter zake waarvan onder de verzekering uitkering kan worden gevorderd, kan niet worden gezegd dat de benadeelde op grond van de WAM een bescherming geniet die verder gaat dan die welke hij kan ontlenen aan de leden 1 tot en met 6 van artikel 7:954 BW.

Artikel 7:954 lid 7 BW moet dan ook zo worden uitgelegd dat de daarin neergelegde beperking van de mogelijkheid om gebruik te maken van de directe actie, geen betrekking heeft op de situatie waarin de benadeelde de rechtsvordering uit hoofde van artikel 6 WAM als gevolg van verjaring daarvan niet meer ten dienste staat. De omstandigheid dat die verjaring voor rekening van de benadeelde komt, legt gelet op de door de wetgever beoogde bescherming onvoldoende gewicht in de schaal om de benadeelde in dat geval de directe actie, en daarmee de bescherming tegen insolventie van de verzekerde, te onthouden.

Omdat het eigen recht op schadevergoeding van de benadeelde uit hoofde van artikel 6 lid 1 WAM als gevolg van verjaring niet meer afdwingbaar is, kan de benadeelde terugvallen op de bescherming van de directe actie zoals neergelegd in artikel 7:954 BW.

Het oordeel van het hof op dit gebied is volgens de Hoge Raad dan ook juist.

De vordering van de benadeelde kan, aldus de Hoge Raad, in hoger beroep jegens de erfgenamen niet anders worden begrepen dan dat de benadeelde heeft afgezien van het jegens de erfgenamen vorderen van enige betaling die uitgaat boven het bedrag dat Allianz op basis van de polis en/of de wet, hetzij aan de erfgenamen, hetzij rechtstreeks aan de benadeelde dient uit te keren.

Voor zover de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente, heeft het hof volgens de Hoge Raad miskend dat de veroordeling van Allianz tot rechtstreekse betaling aan de benadeelde is gebaseerd op de directe actie van artikel 7:954 lid 1 BW. Hiermee is niet te verenigen dat het hof Allianz onverkort heeft veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over het bedrag aan schadevergoeding dat de erfgenamen aan de benadeelde verschuldigd zijn. Allianz kan door de uitoefening van de directe actie immers niet tot meer worden verplicht dan tot hetgeen zij uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst aan de erfgenamen verschuldigd is.

De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden.

Het arrest van het hof moet worden vernietigd voor zover de erfgenamen en Allianz daarin onverkort zijn veroordeeld tot betaling aan de benadeelde van de wettelijke rente over het bedrag aan benadeelde moet worden betaald. De Hoge Raad zal de zaak niet verwijzen naar een ander hof om opnieuw te beslissen over de toewijsbaarheid van de gevorderde wettelijke rente over de schadevergoeding. Over deze toewijsbaarheid zal in de schadestaatprocedure kunnen worden beslist.

Conclusie verhouding artikel 7:954 BW en artikel 6 WAM

Gelet op deze uitspraak is er dus weer wat meer duidelijkheid over de toepassing van artikel 7:954 BW over de directe actie en over de verhouding tussen die directe actie en het eigen vorderingsrecht van artikel 6 WAM.

De uitsluitingen genoemd in artikel 7:954 BW voor de gevallen waarin de wet een benadeelde een eigen vorderingsrecht geeft, is niet van toepassing als dat eigen vorderingsrecht al is verjaard, zoals dus het geval was in deze zaak.

Klik hier om de volledige uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2022 te lezen (ECLI:NL:HR:2022:616).

Vragen?

Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in verzekeringsrecht? Neem vrijblijvend contact op.

Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

voorkant gebouw hoge raad
Menu