Aansprakelijkheid voor dieren (artikel 6:179 BW)

Wie is er aansprakelijk als u schade lijdt door toedoen van een dier? Als u bijvoorbeeld wordt gebeten door een hond en letsel oploopt, wie kunt u dan aansprakelijk stellen en op grond waarvan?

Lees verder of bekijk de video.

Afbeelding met link naar video over de aansprakelijkheid van de bezitter van een dier

(klik op de afbeelding voor de video over de aansprakelijkheid van de bezitter van een dier)

Artikel 6:179 BW

Artikel 6:179 BW regelt de aansprakelijkheid voor dieren. Het artikel luidt:

De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.”

We zullen dit artikel en de vereisten nader toelichten. Waar moet nu precies aan zijn voldaan?

Geldt niet voor dieren waarvan niemand bezitter is

Voorwaarde voor aansprakelijkheid is dat de schade door het dier wordt aangericht. Het gaat hierbij om dieren die door mensen worden gehouden, zoals bijvoorbeeld huisdieren. Het geldt zowel voor tamme als voor wilde dieren, zolang zij worden gehouden door iemand.

Dit artikel is niet van toepassing op dieren in het wild. Zij behoren tot niemand toe en vallen daarmee buiten het bereik van artikel 6:179 BW. Verder vallen bacterie- en viruskweken ook niet onder het begrip dieren. Daarop is artikel 6:175 BW van toepassing (de aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen).

Alleen voor eigen gedragingen van het dier

Een andere eis voor aansprakelijkheid is dat het moet gaan om een eigen gedraging van het dier. Bijvoorbeeld: een hond die los loopt en in uw been bijt. De hond doet dit zelf en krijgt hier geen opdracht voor van zijn baas.

Ook als het dier is weggelopen, kan de bezitter aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6:179 BW.

De tenzij-clausule

Ten slotte is het goed om te weten wat de tenzij-clausule uit dit artikel inhoudt. Een op artikel 6:179 BW gebaseerde vordering zal niet slagen indien aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 zou hebben ontbroken indien de bezitter de gedraging van het dier in zijn macht had.

Bijvoorbeeld: een hond bijt een inbreker terwijl de bezitter van de hond niet thuis is. Was de bezitter wél thuis geweest en had hij de hond de inbreker laten bijten, dan zou met een beroep op noodweer de bezitter op grond van artikel 6:162 niet aansprakelijk zijn. Vanwege de tenzij-clausule kan er ook geen beroep op artikel 6:179 worden gedaan.

Als deze tenzij-clausule er niet was, dan zou u immers alsnog  aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:179 BW als uw hond u beschermt tegen een inbreker bijvoorbeeld. U zou dan weliswaar niet aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW (vanwege noodweer), maar  nog steeds wél op grond van artikel 6:179 BW en dat is natuurlijk niet gewenst.

Verzekering tegen aansprakelijkheid als dierenbezitter

Uw eventuele aansprakelijkheid als bezitter van een dier kunt u verzekeren. Dit risico is verzekerd als u een ‘aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren’ afsluit (AVP).

Wat als de bezitter van het dier zelf letsel oploopt?

Maar wat als het dier méér dan één bezitter heeft, waarvan één zelf gebeten wordt bijvoorbeeld? Kan de ene bezitter dan de andere bezitter met succes aansprakelijk stellen op grond van artikel 6:179 BW? Bij medebezitters van een gebrekkige opstal kan dat immers wel als één van de bezitters schade oploopt door een gebrek aan de opstal.

In het Hangmat-arrest is immers geoordeeld dat de medebezitter van een gebrekkige opstal uit hoofde van artikel 6:174 BW (ook) aansprakelijk is voor de schade die een andere medebezitter als gevolg van dat gebrek lijdt, met dien verstande dat redelijke wetstoepassing meebrengt dat de benadeelde medebezitter zelf dat gedeelte van de door hem geleden schade draagt dat overeenkomt met zijn aandeel in de opstal.

Geen aansprakelijkheid van de medebezitter van het dier

In het Manegepaard Imagine-arrest ging het om de vraag of de zogenoemde  ook van toepassing is tussen medebezitters van dieren.

De Hoge Raad oordeelde in die zaak dat een medebezitter die schade oploopt door toedoen van zijn dier, niet een andere medebezitter aansprakelijk kan stellen op grond van artikel 6:179 BW.

Lees hier het betreffende arrest van de Hoge Raad.

Waarom bij de medebezitter van een gebrekkige opstal wél aansprakelijk, maar de medebezitter van een dier dat schade toebrengt niet?

In overwegingen  3.5.1 en verder van het Imagine-arrest wordt aandacht besteed aan de redenen waarom de ene medebezitter van een dier  niet  aansprakelijk is voor het letsel van de andere medebezitter, terwijl dat bij medebezitters van gebrekkige opstallen wel kan. Die redenen hebben te maken met verantwoordelijkheid, kenbaarheid en verzekering.

Verantwoordelijkheid

De Hoge Raad wijst  op de verantwoordelijkheid van de bezitter van het dier:

Grondslag voor de kwalitatieve aansprakelijkheid van art. 6:179 BW is dat de bezitter om hem moverende redenen – meestal economisch nut of eigen genoegen – het dier houdt, en daarmee voor derden gevaar schept in verband met de onberekenbare krachten die de eigen energie van het dier als levend wezen oplevert (vgl. T.M., Parl. Gesch. Boek 6, p. 764). Deze grondslag wijkt af van die van art. 6:174 BW. Bij dieren berust de kwalitatieve aansprakelijkheid niet zozeer – zoals bij art. 6:174 BW – op een risicoverdeling ter bescherming van de benadeelde, maar vooral op de omstandigheid dat de bezitter tegenover anderen een risico in het leven roept. De (mede)verantwoordelijkheid van de medebezitter voor het gevaar speelt dus een aanzienlijk sterkere rol bij art. 6:179 BW dan bij art. 6:174 BW. De maatschappelijke wenselijkheid van bescherming van benadeelden tegen het gevaar dat een risico zich verwezenlijkt, geldt – anders dan bij art. 6:174 BW – bij art. 6:179 BW niet zonder meer ook voor de benadeelde medebezitter, nu deze mede verantwoordelijk is voor het scheppen of handhaven van dat risico.”

Kenbaarheid

Ook kenbaarheid van het risico wordt als reden genoemd:

Anders dan bij het gevaar voor schade dat uitgaat van een verborgen gebrek aan een opstal, is steeds kenbaar dat een dier – als levend wezen – beschikt over onberekenbare eigen energie waarmee het mogelijk schade kan toebrengen. Van de medebezitter die door toedoen van een dier schade lijdt, kan worden gezegd dat hij ook voor zichzelf een gevaar in het leven heeft geroepen of in stand heeft gehouden waarvan hij wordt geacht zich bewust te zijn. Het ligt minder voor de hand dat de norm van art. 6:179 BW ook zou strekken tot bescherming van de benadeelde die als medebezitter bewust bijdraagt tot het scheppen of handhaven van het voor hem kenbare gevaar waartegen deze bepaling bescherming biedt (…).”

Verzekering

De Hoge Raad wijst ook op het aspect verzekering:

Het bovenstaande heeft ook gevolgen op het gebied van verzekering van het risico. Hetgeen hiervoor in 3.5.2 is overwogen over de geringe aanleiding voor de medebezitter van een opstal om zich te verzekeren tegen het risico van eigen schade ten gevolge van gebrekkigheid van die opstal, geldt niet in gelijke mate voor de medebezitter van een dier. Omdat die medebezitter geacht moet worden bekend te zijn met de mogelijkheid dat hij schade lijdt ten gevolge van de voor hem kenbare onvoorspelbare eigen energie van het dier, kan van hem, eerder dan van de medebezitter van een gebouw, worden verwacht dat hij zich tegen het risico van zodanige schade verzekert. Dat geldt in het bijzonder voor het risico van – potentieel ernstige – schade aan de persoon.

Voorts zijn de gevolgen voor verzekering van de aansprakelijkheid groter en minder overzichtelijk bij de aanvaarding van kwalitatieve aansprakelijkheid jegens medebezitters voor schade veroorzaakt door dieren, dan bij aanvaarding van een zodanige aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door gebrekkige opstallen. In verband met het onberekenbare element dat in de eigen energie van (ook) huisdieren is gelegen, ligt voor de hand dat schade veroorzaakt door dieren regelmatig zal voorkomen. Indien medebezitters daaraan aanspraken jegens elkaar kunnen ontlenen, kan dit leiden tot een toename van claims die moeilijk te beoordelen zijn. Het risico dat een dier schade toebrengt aan een medebezitter, welke schade veelal in gezinsverband zal optreden, valt ook anderszins te verzekeren, bijvoorbeeld in geval van schade aan de persoon door middel van een ongevallenverzekering.”

Nuancering van deze regel?

In een tweede poging om een medebezitter van een dier met succes aansprakelijk te stellen is de Hoge Raad tevergeefs gevraagd om een nuancering van het eerdere Manegepaard Imagine-arrest.

Het blijft dus vaste rechtspraak dat de medebezitter van een dier niet op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk kan zijn voor schade die door het dier is veroorzaakt aan een andere medebezitter.

Het kan uiteraard wel mogelijk zijn een medebezitter in een dergelijk geval aansprakelijk te stellen op grond van artikel 6:162 BW (de gewone onrechtmatige daad), als die medebezitter zelf een fout heeft gemaakt waardoor het dier schade toebrengt aan de andere medebezitter. Maar of daar sprake van is hangt steeds af van de omstandigheden van het geval.

Vragen?

Heeft u vragen over aansprakelijkheid voor dieren of zoekt u een letselschade advocaat? Neem vrijblijvend contact op.

Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

tekening bij blog over aansprakelijkheid voor dieren
Menu