Brandstichter wint jaren later de loterij, maar hoeft de resterende schade niet alsnog te vergoeden

Brandstichting en schadevergoeding

Een neef heeft in 2004 brand gesticht in het woonhuis en het bedrijfspand van zijn oom, met aanzienlijke schade als gevolg. Hij is vervolgens in een strafrechtelijke procedure veroordeeld tot een gedeeltelijke gevangenisstraf en een werkstaf. De oom heeft zich in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding van € 268.526,40. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 10.000 en heeft de oom voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechter heeft de oom voor het overige bedrag als niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit mogelijk te complex was voor de strafzaak. Het stond de oom altijd vrij om via een civiele procedure te starten de rest van het bedrag te vorderen. Hij heeft dus maar slechts een klein deel van het gevorderde bedrag toegewezen zien te krijgen.

Loterij

Op het moment dat de neef in 2021 in een loterij een bedrag van € 177.500,- wint, ziet de oom dan ook de uitgerekende kans om de rest van het bedrag te vorderen. Hij vordert betaling van de restant van het schadebedrag via een civiele procedure. Hieruit rijst de vraag of de verjaringstermijn al dan niet is verstreken, gelet op het feit dat de vordering uit 2004 dateert. De neef doet een beroep op verjaring. Een gerechtelijke procedure is het gevolg.

Verjaring vordering?

De zaak heeft zich al in eerste aanleg bij de rechtbank afgespeeld. Toen had de rechtbank geoordeeld dat de verjaringstermijn inmiddels al is verstreken. De oom heeft hoger beroep ingesteld om alsnog zijn gelijk te behalen.

Artikel 3:324 lid 1 BW

Volgens de oom is de verjaringstermijn van artikel 3:324 lid 1 BW van toepassing. Op grond van deze bepaling verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak twintig jaar na de dag volgend op de dag van de uitspraak. De rechtbank is echter van oordeel dat de verjaringstermijn van artikel 3:324 lid 1 BW slechts geldt voor de veroordeling en niet voor het overige deel van de door de oom ingestelde vordering. De oom is immers niet -ontvankelijk verklaard voor dat deel. De materiële rechtsverhouding tussen partijen wijzigt niet door een veroordelend vonnis met betrekking tot een deel van de vordering. De voor die rechtsverhouding geldende verjaringstermijnen blijven van toepassing voor resterende deel van de vordering.

Artikel 3:310 lid 4 BW

Voorts heeft de oom betoogd dat de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 4 BW van toepassing is. Deze bepaling ziet op schadeveroorzakende gebeurtenissen die een strafbaar feit opleveren en heeft een verjaringstermijn van twintig jaar. Deze bepaling is echter pas in 2013 in werking getreden en kan niet met terugwerkende kracht worden toegepast op reeds verjaarde vorderingen. Het uitgangspunt is dat tot 1 april 2013 voor de vordering een verjaringstermijn van vijf jaren gold vanaf een dag na het moment dat de oom met de schade en de aansprakelijkheid van de neef bekend was. Dit betekent dat de vordering inmiddels is verjaard, tenzij de verjaring is gestuit.

Artikel 3:318 BW

Volgens de oom is de vordering nog niet verjaard. Hij meent namelijk de verjaring te hebben gestuit door een aanmaning, wat door de neef wordt betwist. De oom heeft een brief van een advocatenkantoor overlegd, waaruit blijkt dat hij met een advocaat over zijn vordering op de neef heeft gesproken. De oom heeft echter geen kopie van een daadwerkelijke aanmaning, waardoor zijn stelling onvoldoende is onderbouwd. Ook stelt de oom dat de verjaring is gestuit door erkenning van de vordering op grond van artikel 3:318 BW. De neef heeft tot 19 juli 2010 betaald, wat minder dan vijf jaar vóór 1 april 2013 is. Het uitgangspunt is echter dat de betaling van een op grond van een rechterlijke uitspraak verschuldigd bedrag niet kan worden aangemerkt als de erkenning van de verschuldigdheid van enig ander bedrag dan in feite wordt betaald. Dit betekent dus dat onvoldoende is onderbouwd dat de neef met de betalingen ook heeft erkend dat hij meer verschuldigd was dan hij op grond van het strafvonnis aan de oom moest betalen.

Redelijkheid en billijkheid

Tot slot betoogde de oom dat het beroep op verjaring van de neef naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is. Dit verwierp het hof echter, aangezien het voor de oom vanaf het begin af aan duidelijk was wat de schade was en wie de aansprakelijke persoon is. De oom had voldoende tijd en mogelijkheden om zijn vorderingsrechten te behouden.

Conclusie

Het hof oordeelt dat dat de oom vanaf het begin op de hoogte was van zijn schade en van de persoon die daarvoor aansprakelijk was. Hij was van meet af aan in de gelegenheid om rechtsmaatregelen te nemen en had tevens de mogelijkheid om voor het resterende deel een civiele procedure te starten tegen de neef. Dit heeft hij echter niet gedaan. Ook heeft hij nagelaten om periodieke aanmaningen te sturen naar zijn neef. De oom heeft meer dan genoeg mogelijkheden gehad om te voorkomen dat zijn vordering zou verjaren, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.

Het hof begrijpt dat de oom het niet eerlijk vindt dat hij ‘bot vangt’ nu de neef alsnog verhaal kan bieden. Dit is echter geen reden om af te wijken van een gerechtvaardigd beroep op verjaring van de neef. De nu ontstane situatie kon simpelweg worden voorkomen door tijdig aanmaningen te sturen. Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Deze zaak laat zien dat het stuiten van de verjaring essentieel is voor eventuele toekomstige vorderingen. Doordat de neef een loterij heeft gewonnen, zag de oom eindelijk kans om de rest van het bedrag te vorderen. Mogelijk leek dit voorheen voor hem al bij voorbaat kansloos te zijn. Dit stond hem echter niet in de weg om tijdige aanmaningen te versturen. Deze uitspraak onderkent het belang om de verjaring te blijven stuiten, ook wanneer het lijkt dat de schuldenaar niet of niet op korte termijn aan een betalingsverplichting kan voldoen.

Klik hier voor de volledige uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juni 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:3723).

Lees hier meer over de stuiting van verjaring.

Vragen?

Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht? Neem vrijblijvend contact op.

Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

Menu