Als een persoon overlijdt blijven de nabestaanden achter met veel leed en verdriet. Daarnaast moeten nabestaanden kosten maken voor een begrafenis en kan er sprake zijn van verlies van ‘inkomsten’ (gederfd levensonderhoud) doordat een gezinslid wegvalt. Deze twee vormen van schade heten respectievelijk ook wel immateriële en materiële schade.
Onlangs heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan over dit onderwerp. Hierin bespreekt de rechtbank welke schadeposten in deze zaak voor vergoeding in aanmerking komen bij overlijden van een persoon waarvoor een ander aansprakelijk is.
Feiten
Een begeleidster zorgde drie keer ochtenden per week voor een gehandicapt meisje. Dit meisje is uit een bakfiets gevallen toen de begeleidster moest remmen. Zij zat niet vast met bepaalde klemmen en de gordel en viel uit de bakfiets. Het meisje raakte hierbij ernstig gewond en overleed enkele dagen later aan de gevolgen van het ongeval. De nabestaanden van het meisje vorderen verschillende soorten overlijdensschade. De begeleidster heeft zelf aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.
Hoewel de begeleidster zelf al aansprakelijkheid heeft erkend en ook al de affectieschade van de ouders (€ 35.000,–) en ook begrafeniskosten (€ 11.814,97) had vergoed, ontstond er tussen haar en de nabestaanden verschil van inzicht over mogelijke nog niet vergoede schade. De nabestaanden wilden immers ook vergoeding van affectieschade van de broer en zus van het meisje, nog aanvullende begrafeniskosten en ook vergoeding vanwege het niet meer ontvangen van bedragen uit het Persoonsgebonden budget dat zij kregen.
De begeleidster, die overigens niet was verzekerd tegen het risico van aansprakelijkheid, stelde dat zij met de ouders van het meisje een arbeidsovereenkomst had gesloten, waardoor zij eigenlijk niet gehouden zou zijn tot vergoeding van de schade. Daarnaast betwistte zij de vergoedbaarheid van enkele van de aanvullende schadeposten, zoals de 650.000 euro aan pgb die de ouders na het overlijden van het meisje niet meer ontvangen.
Vanwege dit verschil in inzichten kwam het tot een procedure in de rechtbank Den Haag.
Arbeidsovereenkomst
Voordat de rechtbank de vragen omtrent de overlijdensschade kan beantwoorden, moet hij eerst beoordelen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de begeleidster en de ouders van het meisje. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan is de werknemer in beginsel niet aansprakelijk jegens de werkgever. De werknemer is alleen aansprakelijk jegens de werkgever als aan de kant van de werknemer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Daarnaast is alleen de kantonrechter bevoegd voor zaken omtrent een arbeidsovereenkomst, in plaats van de rechtbank.
Artikel 7:610 BW geeft vier voorwaarden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Dit zijn: loon, arbeid, zekere tijd en gezag. In deze zaak twisten de partijen over het gezag. Als er geen sprake is van gezag dan is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Als er sprake is van een overeenkomst van opdracht, dan geldt de bovengenoemde bescherming van de werknemer niet.
Gezag(?)
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de begeleidster en het meisje. Hoewel de ouders enige instructies gaven aan de begeleidster en de begeleidster op haar beurt verantwoording aflegde aan de ouders, betekent dit niet meteen dat er sprake is van gezag. Ook iemand die op basis van een overeenkomst van opdracht werkt, kan enkele instructies krijgen van de opdrachtgever. De begeleidster verrichte voor het overige zelfstandig de zorgtaken voor het meisje.
Dat de overeenkomst tussen de begeleidster en de ouders getiteld was “Zorgovereenkomst Arbeidsovereenkomst”, doet hieraan niets af. Bij de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, gaat het namelijk om de afspraken die partijen hebben gemaakt en hoe zij hieraan uitvoering geven. De aard van de overeenkomst verandert dus niet door de overeenkomst een bepaalde naam te geven.
Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De begeleidster is dus aansprakelijk en verplicht om de schade te vergoeden als gevolg van het overlijden.
Schadevergoeding bij overlijden
Bij het overlijden van een persoon lijden de nabestaanden ook schade. Denk hierbij aan kosten voor de begrafenis of het wegvallen van inkomsten van de overleden persoon waarmee de nabestaanden werden onderhouden. Dit wordt de materiële schade genoemd. Daarnaast kunnen nabestaanden ook immateriële schade lijden. Dit is bijvoorbeeld affectieschade. Als er een aansprakelijke partij is, dan kunnen beide soorten schade worden verhaald op de aansprakelijk partij.
Niet alle schade die de nabestaanden lijden komt echter voor vergoeding in aanmerking. De schade die nabestaanden lijden, wordt alleen vergoed als deze is genoemd in artikel 6:108 BW.
In de uitspraak heeft de rechtbank Den Haag wat betreft drie soorten schade beoordeeld of deze voor vergoeding in aanmerking komen.
Gederfd levensonderhoud
Artikel 6:108 lid 1 BW bepaalt dat nabestaanden recht hebben op vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Dit houdt in dat nabestaanden een vergoeding kunnen krijgen als zij na het overlijden van deze persoon niet meer genoeg middelen hebben om te voorzien in hun levensonderhoud. In artikel 6:108 lid 1 BW worden vier gevallen opgesomd waarin de nabestaanden vergoeding kunnen krijgen. Denk hierbij aan een echtgenoot die kostwinner was en overlijdt. In artikel 6:108 lid 1 sub d BW wordt ook het geval benoemd dat de overledene “bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding”. Op deze grondslag baseren de ouders hun vordering vanwege gederfd levensonderhoud.
Het meisje was vanwege haar handicap erg hulpbehoevend. De ouders van het meisje namen een groot deel van haar verzorging op zich. Hiervoor kregen de ouders betaald uit het Persoonsgebonden budget dat hun dochter ontving. De ouders stellen dat zij door het overlijden van het meisje derven in hun levensonderhoud. Het meisje ontvangt namelijk geen Persoonsgebonden budget meer, waardoor zij niet meer (financieel) bijdraagt aan het huishouden. Deze schade die is ontstaan doordat het meisje niet meer financieel bijdraagt aan het huishouden willen de ouders vergoed zien.
De rechtbank gaat niet mee in dit standpunt. Hij oordeelt dat het Persoonsgebonden budget dat het meisje ontving niet kwalificeert als een bijdrage aan het huishouden. Het moet volgens de rechtbank meer worden gezien als loon dat de ouders kregen voor de zorg die zij hun dochter verleenden. Nu deze zorg niet meer wordt verleend, hoeft er ook geen budget meer voor te zijn.
De ouders krijgen dus geen vergoeding, omdat het ontvangen van een pgb niet is aan te merken als “een bijdrage aan het gezamenlijke huishouden” (art. 6:108 lid 1 sub d BW).
Begrafeniskosten
Kosten die worden gemaakt voor de begrafenis van de overleden persoon, komen tot op een bepaalde hoogte voor vergoeding in aanmerking. De begrafeniskosten worden vergoed voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
In deze zaak vorderden de nabestaanden de kosten voor tijdelijke kaarsjes rond het graf en kleding voor de nabestaanden voor tijdens de begrafenis. Deze vordering wijst de rechtbank af, omdat deze kosten niet noodzakelijk zijn voor de begrafenis van deze specifieke overledene. Onder omstandigheden moeten bepaalde, op het eerste oog niet noodzakelijke, kosten wel worden vergoed. Een reden hiervoor is bijvoorbeeld de geloofsovertuiging van de overledene en de bijbehorende specifieke begrafeniskosten. Daarnaast vorderden de nabestaanden vergoeding voor een sieraad met een vingerafdruk erop en een ‘memorydeken’. Wat betreft deze kosten oordeelt de rechtbank dat deze tastbare herinneringen geen verband houden met de begrafenis zelf.
Niet alle kosten die worden gemaakt in het kader van de begrafenis van een overledene komen dus ook voor vergoeding in aanmerking.
Affectieschade voor broers en zussen
In artikel 6:108 BW worden personen opgesomd die recht hebben op vergoeding van affectieschade bij het overlijden van een dierbare. Dit zijn onder andere de echtgenoot of de kinderen. Broers en zussen van de overledene staan niet in dit rijtje.
Op basis van de restcategorie in artikel 6:108 lid 4 sub g BW kunnen broers en zussen alsnog in aanmerking komen voor affectieschade. Hiervoor is vereist dat de broer of zus “in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit” dat hij of zij ook recht heeft op affectieschade. De broer en zus van het overleden meisje hebben hier een beroep op gedaan.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de broer en zus geen vergoeding voor affectieschade toekomt. De rechtbank overweegt hierbij dat de relatie tussen het overleden meisje en de broer en zus geen afhankelijke relatie betreft. Het overleden meisje was bijvoorbeeld niet afhankelijk van zorg van haar broer en zus. Dat er een bijzondere band tussen hen bestond vanwege de handicapt van het meisje, kan volgens de rechtbank niet meegenomen worden in het oordeel, omdat de wet dat niet zo heeft bedoeld.
Smartengeld
Smartengeld is een schadevergoeding voor psychisch leed dat een slachtoffer is aangedaan. Het gaat hierbij expliciet om leed dat het slachtoffer zelf heeft gehad. Het is een zogenoemd hoogstpersoonlijk recht. Nabestaanden hebben in principe dan ook geen recht op smartengeld voor zover zij zelf geen leed hebben gehad.
Dit is anders als het slachtoffer zelf aanspraak heeft gemaakt op het smartengeld. Als het slachtoffer zelf voordat hij of zij overleed expliciet smartengeld heeft gevorderd van de aansprakelijke partij, dan kunnen nabestaanden als erfgenamen alsnog aanspraak maken op dit smartengeld. In deze zaak is dat niet gebeurd, waardoor de ouders geen aanspraak maken op dit smartengeld.
Vorderingen afgewezen want begeleidster had schade al volledig vergoed
De rechtbank komt resumerend tot de volgende uitspraak wat betreft vergoeding van de verschillende schadeposten. De vordering van totaal ruim 650.000 euro door het wegvallen van de pgb wordt afgewezen. De nog niet vergoede begrafeniskosten worden eveneens afgewezen. De broer en zus van het meisje hebben geen recht op vergoeding van affectieschade. Ook die vordering wordt afgewezen. Het smartengeld dat aan het meisje zou toekomen, wordt niet aan de ouders toegekend, omdat het meisje dit nooit zelf heeft gevorderd.
De rechtbank oordeelt dus dat de begeleidster de schade zelf al voldoende heeft vergoed.
Klik hier voor de volledige uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:12827).
Vragen?
Heeft u vragen of zoekt een advocaat die is gespecialiseerd in letselschade en aansprakelijkheidsrecht? Neem vrijblijvend contact op.
Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem