Advocaat-generaal over werkgeversaansprakelijkheid en vrijwilligers

Ongeveer een jaar geleden heeft het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch geoordeeld dat een stichting aansprakelijk is voor de schade die een vrijwilliger heeft geleden door de val uit een kerstboom. De grondslag voor deze aansprakelijkheid is volgens het gerechtshof schending van de zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW. Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW (werkgeversaansprakelijkheid) was in dit geval uitgesloten.  Tegen deze uitspraak van het gerechtshof is cassatie ingesteld. De advocaat-generaal van de Hoge Raad heeft een conclusie geschreven over deze zaak.

Waarom in cassatie?

De stichting heeft cassatie ingesteld op drie gronden, namelijk miskenning van de gevaarzettingscriteria, miskenning van het relativiteitsvereiste en miskenning van de maatstaf voor billijkheidscorrectie van eigen schuld.

De gevaarzettingscriteria

Met betrekking tot de eerste grond komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat het gerechtshof de kelderluikcriteria waarop de stichting een beroep doet heeft meegenomen in de afweging. De advocaat-generaal is het met het gerechtshof eens dat er een zorgplicht op de stichting rustte. Het onrechtmatigheidsoordeel van het gerechtshof kan worden opgevat dat de stichting haar (niet gekwalificeerde) vrijwilligers aan een groter risico heeft blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was door niet van tevoren de situatie in de tuin te bekijken om er, bijvoorbeeld, voor te zorgen dat er wel een ladder aanwezig was. Door die nalatigheid heeft de stichting bevorderd dat een vrijwilliger een verkeerde keuze heeft gemaakt. Daarmee is sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. De advocaat-generaal volgt het gerechtshof in dit oordeel.

Het relativiteitsvereiste

Met betrekking tot de tweede grond komt de advocaat-generaal tot de conclusie dat het oordeel van het gerechtshof dat de geschonden zorgvuldigheidsnorm strekt tot het voorkomen van schade zoals de vrijwilliger die heeft geleden en de wijze waarop die is ontstaan, juist en begrijpelijk is.

De billijkheidscorrectie

Met betrekking tot de derde grond kan de advocaat-generaal zich goed vinden in het oordeel van het gerechtshof. Het gerechtshof is tot het oordeel gekomen dat de fout van de stichting en de fout van de vrijwilliger evenveel aan de schade hebben bijgedragen. Hierdoor is het hof gekomen tot een verdeling van de schade van ieder 50%. Door de ernst van de gevolgen van het ongeval heeft het hof aanleiding gezien om een billijkheidscorrectie toe te passen in het voordeel van de vrijwilliger. De vrijwilliger wordt de rest van zijn leven geconfronteerd met de ernstige gevolgen van zijn keuze de boom in te klimmen. Een beslissing die onverstandig en onjuist was, maar die hij met de beste bedoelingen nam in een situatie waarin hij als onervaren vrijwilliger eigenlijk niet had moeten worden gebracht.

Conclusie advocaat-generaal

De advocaat-generaal komt tot het oordeel dat de klachten van de stichting geen kans van slagen hebben. Hij is van oordeel dat het oordeel van het hof juist en begrijpelijk is.

Klachten van de vrijwilliger

De vrijwilliger had ook middelen ingesteld tegen het oordeel van het gerechtshof. De advocaat-generaal gaat ook in op deze klachten.

Overeenkomst van opdracht

Het eerste onderdeel betoogt dat er wel sprake zou zijn van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. Dit houdt volgens de advocaat-generaal, net zoals het hof oordeelde, geen stand, omdat er geen rechtens afdwingbare verplichting is.

Toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW

Het tweede onderdeel ziet op het verworpen beroep van de vrijwilliger op analogische toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW.  Om tot een oordeel te komen start de advocaat-generaal met uiteenzetten van het toepassingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW. Dit artikel regelt een werkgeversaansprakelijkheid voor anderen dan werknemers. Dit kunnen uitzendkrachten, bij derden te werk gestelden of stagairs zijn. Uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat vrijwilligerswerk niet is uitgesloten van het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW. Beslissend is immers of degene die werkzaamheden verricht, zich bevindt in een met een werknemer vergelijkbare positie en daarom aanspraak heeft op dezelfde door de werkgever in acht te nemen zorg.

De advocaat-generaal stelt dat voor de toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW op een vrijwilliger in ieder geval voldaan moet zijn aan de volgende voorwaarden:

  • er is sprake van een (al of niet mondelinge) overeenkomst van opdracht (althans een overeenkomst niet zijnde een arbeidsovereenkomst) krachtens welke de opdrachtgever de vrijwilliger werkzaamheden laat verrichten;
  • deze werkzaamheden behoren, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot de beroeps- of bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever; en
  • de vrijwilliger vertoont voldoende gelijkenis met een werknemer: hij is voor de zorg van zijn veiligheid (mede) afhankelijk van de opdrachtgever.

In dit geval is er aan de eerste twee voorwaarden niet voldaan. Directe toepassing is daardoor niet mogelijk. Daardoor komt de vraag in beeld of analogische toepassing een uitkomst kan bieden als aan de voorwaarden voor directe toepassing van lid 4 van artikel 7:658 BW niet is voldaan.

Analogische toepassing artikel 7:658 lid 4 BW

Artikel 7:658 lid 4 biedt een bijzonder regime voor specifieke gevallen waarin de opdrachtgever niet werkgever van de benadeelde is, maar wel als zodanig moet worden behandeld. De rechtvaardiging daarvoor is dat het nog steeds om situaties gaat waarin de opdrachtgever ook voor een werknemer had kunnen kiezen, maar dat niet heeft gedaan. Daarvan mag degene die de klus klaart en voor de zorg voor zijn veiligheid mede afhankelijk is van de opdrachtgever niet de dupe worden. Om nu ook deze uitbreiding weer door te trekken naar gevallen waarin aan de in lid 4 gestelde voorwaarden niet is voldaan en daarmee naar gevallen buiten zijn directe toepassingsbereik is een brug te ver volgens de advocaat-generaal. Dan zou werkgeversaansprakelijkheid komen te rusten op personen bij wie dat niet alleen niet passend is, maar die die verantwoordelijkheid bovendien eigenlijk niet aankunnen, omdat zij niet over de daarvoor benodigde zeggenschap en instructiebevoegdheid beschikken. Volgens de advocaat-generaal is het passende beoordelingskader in dit geval artikel 6:162 BW en niet artikel 7:658 lid 4. In het kader van artikel 6:162 BW kan wel rekening worden gehouden, zoals uit deze zaak ook blijkt, met de omstandigheid dat het gaat om onervaren of ongekwalificeerde vrijwilligers.

Conclusie

De advocaat-generaal gaat dus mee in het oordeel van het gerechtshof dat (analogische) toepassing van artikel 7:658 lid 4 niet mogelijk is. Het zal per geval beoordeeld dienen te worden of een vrijwilliger wel of niet onder artikel 7:658 lid 4 BW valt. Voldoet de vrijwilliger niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7:658 lid 4 BW, dan is de zorgplicht van artikel 6:162 BW het juiste beoordelingskader.

Klik hier voor de volledige conclusie van de advocaat-generaal van 11 juni 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:610).

Vragen?

Heeft u vragen of zoekt u een advocaat die is gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht en letselschade? Neem vrijblijvend contact op.

Salva Schaderecht is een advocatenkantoor  gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.

Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem

 

voorkant gebouw hoge raad
Menu