In het verzekeringsrecht komt de term ‘opzet tot misleiding’ voor in verschillende wetsartikelen. Moet die term ook steeds hetzelfde worden uitgelegd? De Hoge Raad heeft zich hierover uitgelaten in zijn arrest van 21 februari 2020.
Als advocaat verzekeringsrecht krijg je regelmatig te maken met de term ‘opzet tot misleiding’. Die term staat in artikel 7:928, artikel 7:930 en in artikel 7:941 BW.
In 2016 heeft de Hoge Raad zich al uitgelaten over die term in het kader van artikel 7:930 BW: de pre-contractuele mededelingsplicht. Maar geldt die uitleg van de Hoge Raad ook voor die term zoals genoemd in andere artikelen, zoals in artikel 7:941 BW: de mededelingsplicht ná het verwezenlijken van het verzekerde risico? De meningen daarover zijn verdeeld, zowel in de rechtspraak als in de rechtsliteratuur.
In dit arrest van 21 februari 2020 laat de Hoge Raad zich hierover uit en dat is van belang voor het verzekeringsrecht.
Eerst de casus:
Uitbreiding werkzaamheden niet gemeld aan arbeidsongeschiktheidsverzekeraar
In deze zaak gaat het om een verzekerde die een uitkering krijgt van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Die uitkering vindt plaats op basis van een percentage arbeidsongeschiktheid.
Op enig moment gaat de verzekerde méér werken. Hij meldt dat niet aan de verzekeraar. Daarmee schendt hij de mededelingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:941 BW.
De verzekeraar komt daar achter en doet een beroep op de zwaarste sanctie op het schenden van de mededelingsplicht, namelijk algeheel verval van het recht op dekking. Volgens de verzekeraar is sprake van opzet tot misleiding, zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW. De verzekeraar stelt dus in feite dat sprake is van verzekeringsfraude.
De verzekerde erkent weliswaar dat hij de uitbreiding van zijn werkzaamheden niet heeft gemeld, maar dat was niet met de opzet tot misleiding.
Opzet tot misleiding zoals bedoeld door de Hoge Raad in 2016?
Als de zaak bij het hof speelt, oordeelt het hof hoe het begrip ‘opzet tot misleiding’ moet worden uitgelegd. In 2016 heeft de Hoge Raad zich daarover uitgelaten met betrekking tot het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals genoemd in artikel 7:930 lid 5 BW.
Volgens de Hoge Raad moet onder ‘opzet tot misleiding’ worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen de overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
In artikel 7:930 BW gaat het echter om een andere situatie, namelijk het schenden van de mededelingsplicht bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Die mededelingsplicht is neergelegd in artikel 7:928 BW (lees daar hier meer over).
In artikel 7:941 BW is eveneens een mededelingsplicht neergelegd, maar dan niet bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, maar na het verwezenlijken van het verzekerde risico.
Het hof oordeelt dat ook bij de uitleg van het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals genoemd in artikel 7:941 lid 5 BW nog steeds kan worden aangesloten bij de criteria van de Hoge Raad zoals gegeven met betrekking tot 7:930 lid 5 BW.
Het hof oordeelt dat de Hoge Raad in 2016 het begrip opzet tot misleiding voorkomend in artikel 7:930 lid 5 BW heeft ingeperkt tot handelen met de bedoeling de verzekeraar “op het verkeerde been te zetten” (opzet als oogmerk). Tegen die achtergrond oordeelt het hof:
Het ligt voor de hand hetzelfde begrip opzet tot misleiding in artikel 7:941 lid 5 BW (welk artikel eveneens is opgenomen in de algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle typen verzekeringen, te weten afdeling 1, titel 17) op dezelfde wijze uit te leggen.
Een ruimere uitleg van het begrip opzet verdraagt zich naar het oordeel van het hof niet met de verstrekkende gevolgen van de sanctie van verval van recht in artikel 7:941 lid 5 BW.
Daarom is het hof met de rechtbank (in 3.16 en 3.17 eindvonnis zaak 2) van oordeel dat onder opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW dient te worden verstaan dat een mededelingsplicht is geschonden met de bedoeling om de verzekeraar te bewegen een hogere uitkering te krijgen of te behouden.
Daarbij geldt dat de feitelijke vraag of de verzekerde relevante feiten niet heeft gemeld een wezenlijk andere vraag is dan de (normatief te beoordelen) vraag waarom hij deze feiten niet heeft gemeld.”
Met toepassing van het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals uitgelegd door de Hoge Raad in 2016, oordeelt het hof vervolgens dat er in deze zaak geen sprake was van opzet tot misleiding.
Hoge Raad: aansluitende betekenis
In cassatie vindt de verzekeraar dat het hof het begrip ‘opzet de verzekeraar te misleiden’ als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW te beperkt heeft opgevat. Onder dat begrip valt volgens de verzekeraar ook ‘voorwaardelijk opzet.’
Daaronder verstaat men niet alleen het verstrekken van onjuiste informatie waarbij de gevolgen willens en weten zijn beoogd, maar ook het verstrekken van onjuiste informatie waarbij de men zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Dit laatste noemt met ‘voorwaardelijk opzet’.
De Hoge Raad vindt van niet. De Hoge Raad oordeelt dat het gerechtshof terecht heeft geoordeeld, dat voor de ‘opzet tot misleiding’ in artikel 7:941 lid 5 BW, hetzelfde criterium geldt als voor de ‘opzet tot misleiding’ in artikel 7:930 lid 5 BW.
De Hoge Raad:
Aldus regelen art. 7:930 lid 5 BW en art. 7:941 lid 5 BW op vergelijkbare wijze en, wat betreft het opzet tot misleiding, in gelijke bewoordingen, in welk geval de meest vergaande sanctie (algeheel verval van het recht op uitkering) kan worden verbonden aan schending van een mededelingsplicht. Daarbij gaat het om een mededelingsplicht die van belang is voor de beoordeling door de verzekeraar van zijn bereidheid tot dekking van het desbetreffende risico, respectievelijk van zijn gehoudenheid tot uitkering nadat het risico is verwezenlijkt.
Er bestaat dan ook goede grond om aan de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in art. 7:941 lid 5 BW een betekenis toe te kennen die aansluit bij de betekenis die daaraan toekomt in het kader van art. 7:930 lid 5 BW. Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 7:941 lid 5 BW blijkt ook niet dat de wetgever een andere invulling voor ogen heeft gehad.”
Opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:941 lid 5 BW
Bij beoordeling van de vraag of sprake is van opzet tot misleiding zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW, dient dus te worden onderzocht of de verzekerde daarbij de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt.
Ook bij artikel 7:941 lid 5 BW dient de term ‘opzet tot misleiding’ dus niet ruimer dan dit te worden uitgelegd.
Hiermee lijkt een einde te komen aan een lang bestaande onzekerheid in het verzekeringsrecht, namelijk de vraag of met het begrip ‘opzet tot misleiding’ zoals bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW ook ‘voorwaardelijk’ opzet wordt bedoeld.
Daarover bestond verschil van mening in zowel de rechtsliteratuur als in de rechtspraak van rechters en van de geschillencommissie van het Kifid.
Het begrip ‘opzet tot misleiding’ dient dus niet ruim te worden uitgelegd en ‘voorwaardelijk opzet’ valt daar niet onder. Bij de uitleg van het begrip dient aansluiting te worden gezocht bij de uitleg die de Hoge Raad daarover gaf in het kader van artikel 7:930 lid 5 BW. Er moet bij het verstrekken van onjuiste informatie de opzet bestaan om de verzekeraar te bewegen een uitkering te doen die zij bij een juiste voorstelling van zaken niet had gedaan.
Vragen?
Heeft u vragen of zoekt u een advocaat verzekeringsrecht? Neem vrijblijvend contact op.
Salva Schaderecht is een advocatenkantoor gespecialiseerd in aansprakelijkheid, letselschade en verzekeringsrecht.
Salva Schaderecht | info@salvaschaderecht.nl | 085 800 8080 | Jansbuitensingel 7, 6811 AA Arnhem